Archives

'Wij vegen hier niets onder het tapijt'

Bij haar aantreden tot de Raad van Bestuur van het Radboudumc in Nijmegen, bijna zes jaar geleden, trof Cathy van Beek een organisatie aan ‘die van harte de patiëntveiligheid wilde verbeteren’. En daar wist ze wel raad mee.

Auteur: Machiel Rebergen

U…
“Zeg alsjeblieft jij. Zo doen we dat in dit ziekenhuis. We willen de drempel laag houden om elkaar aan te spreken op dingen die anders moeten. We leggen het niet op, maar stimuleren het wel.”

Oké. Je neemt op 1 oktober afscheid als bestuurslid van het Radboudumc. Wat beschouw je als je grootste bijdrage aan de patiëntveiligheid?
“Mijn bijdrage staat nooit op zichzelf, het is per definitie teamwork, maar ik heb wel initiatieven genomen. Zo heb ik betere handhygiëne geïnitieerd. Dat vraagt een veelzijdige aanpak: leiderschap, educatie en training van de zorgprofessionals, en een goed design van de omgeving. In dat kader hebben we de kledingvoorschriften aangescherpt. Zo letten we erop dat er geen mouwen meer onder de overjas uitsteken. Geen sieraden meer. Praktische dingen als zeepdispensers en klokken op de juiste plekken. Een jaar nadat je zoiets invoert zakt het een beetje weg, dus moet je die bel een paar keer opnieuw luiden. Elkaar blijven aanspreken. Met educatie en trainingen. Inmiddels heeft het een bestendige plek gekregen, daar ben ik trots op. Overigens, op de afdeling Heelkunde geven als experiment patiënten en familieleden geen hand meer. Dat is voor iedereen even wennen, maar het voorkomt de overdracht van bacteriën. Dit vermindert complicaties. Zoiets vraagt trouwens ook iets van je leiders. Het afdelingshoofd is ervan overtuigd dat het helpt, en de patiënten reageren er – na uitleg – positief op.

“Ten tweede: Crew Resource Management. Hoe spreek je elkaar aan? We hebben ingevoerd dat je collega’s niet alleen mág aanspreken, maar ze móet aanspreken als het in het belang van de patiënt is. Ongeacht rangen en standen. Daar heeft iedereen trainingen voor gehad. Het effect ervan is op onze Intensive Care onderzocht, en het resultaat is heel goed: het bevordert het herstel en de complicaties nemen af.

“Ten derde: we zijn sensitief geworden voor soft signals van patiënten en bezorgde familieleden. We leggen ons oor bij hen te luisteren. We laten hun signalen heel zwaar wegen tijdens de behandeling. Uit ons onderzoek blijkt dat het actief betrekken van naasten en familie de genezing helpt.”

Moest je het thema veiligheid bevechten in de organisatie? Elke afdeling claimt tenslotte een deel van het budget.
“Voor veiligheid hoef je in dit ziekenhuis nauwelijks te vechten. Natuurlijk moet ik plannen goed motiveren, maar de projecten voor kwaliteit en veiligheid zijn in die zes jaar niet één keer afgeschoten. Omdat we het voor patiënten doen. Deze organisatie is sinds 2007 onvoorstelbaar doordrongen van het belang van veiligheid.”

Doel je nu op het incident dat hier in de wandelgangen ‘de hartzaak’ heet?
“Dat is een direct gevolg, inderdaad. Ik trof een cultuur aan die van harte bereid was alles te doen om de patiëntveiligheid te verbeteren. Iedere patiënt moet veilig zijn.”

In 2006 kwam aan het licht dat op de afdeling Cardio-thorocale chirurgie een hogere sterfte was dan verklaard kon worden uit de patiëntenpopulatie.  In het team van hartchirurgen schoot de kwaliteit van de communicatie ernstig tekort. Van kritische zelfreflectie was geen sprake, samenwerking en leiderschap bleven ver onder de maat. Het toezicht vanuit het bestuur was onvoldoende. Gevolg: te veel sterfgevallen onder hartpatiënten. De afdeling werd tijdelijk gesloten en radicaal hervormd.

Cathy vervolgt: “Als je de veiligheid aan het toeval overlaat, zoals toen, is het wachten op een calamiteit. We hebben toen de soft signals niet gehoord. Meerdere mensen signaleerden een probleem, maar niemand zei iets tegen het leiderschap. Nu doen we het echt anders, toch kun je nooit met zekerheid zeggen dat zoiets nooit meer kan gebeuren. Je weet niet altijd wat je niet weet, maar je kunt er wel alles doen om niets aan het toeval over te laten, en je radar altijd aan hebben staan. We spreken elkaar aan, hoe moeilijk dat soms ook is, en vegen niets onder het tapijt. Dat is een kwestie van cultuur. Het toont de oprechte wil om blijvend te leren, te verbeteren. Daar ben ik echt trots op.”

Ik las dat je als jong kind in het ziekenhuis lag…
“Drie keer in mijn derde jaar. Een keer drie maanden, en twee keer korter. Het is inderdaad geen toeval dat ik dit werk doe. We waren met zestien broers en zussen. Streng gelovig en niet ingeënt, dus was er altijd wel iemand ziek. De divan voor zieken die paraat stond was bijna continu bezet. Ik vond het dan heerlijk om te zorgen.”

Hoe beoordeel je de medische gemeenschap in Nederland wat betreft patiëntveiligheid?
“Internationaal: in de voorhoede. Dat wil alleen niet zeggen dat er niets te verbeteren valt. Er zijn nog genoeg medisch specialisten die het moeilijk vinden te erkennen dat er iets fout is gegaan, en het lastig vinden door anderen te worden aangesproken. Dat komt door de opleiding van vroeger. In de huidige opleiding is juist veel aandacht voor feedback. Wie in de laatste vijftien jaar is opgeleid, weet niet beter. In onze opleidingen krijg je ook feedback van patiënten en assistenten.”

Oudere specialisten hebben moeite met tegenspraak?
“Nee, maar wel met erkennen dat er iets fout gaat. Dat heeft ook te maken met de houding van verzekeringsmaatschappijen. Vroeger wilden ze niks horen over fouten toegeven. Dat is echt veranderd. Maatschappijen stellen het nu juist op prijs als je eerlijk bent. Want: als je eerlijk bent over een fout, krijg je minder snel een claim. Ontken je een fout, dan gaat de patiënt op zoek naar erkenning. Ik wil niet genoegzaam overkomen, maar Nederland is op de goede weg. Vergelijk het eens met Duitsland. Daar is een veel strengere hiërarchie. Herr Doktor, dat werk. Zij schudden die ouderwetse cultuur langzamer af. Maar de Amerikanen en Canadezen zijn juist heel open. Die zijn voor ons het voorbeeld.”

Moeten we openhartiger worden over fouten?
“Je moet open zijn waar het kan. Zo leer je van fouten. Maar: transparantie is voor mij geen doel op zich. Er is nu een discussie gaande. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de minister willen totale openheid wat betreft calamiteiten. Alles publiceren op de website. Ik ben helemaal voor openheid, maar trek een grens waar het traceerbaar is naar individuele zorgverleners. Dat zou namelijk averechts werken. Als specialisten of verpleegkundigen een fout maken, hakt dat erin. Daar liggen ze wakker van. Ga je ze ook nog publiekelijk afrekenen, met naam en rugnummer, dan beschadig je mensen. Je ruïneert een loopbaan. Terwijl het een uitstekende arts kan zijn. Zullen ze een fout dan nog willen toegeven? Een probleem in de lerende cultuur bespreken? Dan gaan we terug naar krampachtig met fouten omgaan, precies wat we niet willen. Veilig werken voor de patiënt, betekent ook een veilige cultuur voor zorgprofessionals.”

Als er een calamiteit gebeurt, wat schrijft het protocol dan voor?
“Het incident wordt gemeld bij de calamiteitencommissie en bij de Raad van Bestuur, in dit geval bij mij. Ik krijg een advies: wel of niet melden aan de Inspectie. Bij twijfel: altijd melden. We maken een goede analyse van het gebeurde en sturen een analyserapport én een verbeterplan naar de Inspectie. We kijken tegelijk naar de menselijke kant: aandacht voor de familie en de patiënt, en ook voor degenen die de fout hebben gemaakt – deze mensen noemen we second victim. Dit is een onderschat probleem: zorgprofessionals kunnen van een klacht al nachten wakker liggen. Laat staan van een calamiteit. In de organisatie komt meteen een leerproces op gang. Er wordt een verbeterplan gemaakt, de voortgang van nieuwe maatregelen en afspraken bijgehouden. Daarbij betrekken we ook patiënten en nabestaanden, als ze daar prijs op stellen. Er zijn voorbeelden van ouders die bij el-ke-stap meekijken. Dat vind ik ontzettend moedig. Voor ons is het erg nuttig en leerzaam. Hun betrokkenheid wakkert bij ons een enorm bewustzijn aan, zodat we alles proberen zodat zoiets nooit meer gebeurt.”

[ref] Op 14 april 2017 publiceerde de IGZ de zienswijze op de veiligheidscultuur op het UMCU. Dat rapport is hier te downloaden [/ref]

Word je nog weleens aangesproken op de uitzending van Zembla van november 2015? (Daarin werd een ‘angstcultuur’ onthuld bij het UMCU die leidde tot calamiteiten, die vervolgens in de doofpot verdwenen.)
“Tegenwoordig minder, maar dat is toen veel gebeurd. In mijn Rotary, in mijn familie. Dan leg ik uit hoe ontzettend ingewikkeld de zorg is. Dit geval heeft wel iets teweeg gebracht, kan ik je vertellen. In de O&P, een subcommisie van de Nederlandse Federatie Universitaire Medische Centra, hebben we het uit en te na besproken: hoe kunnen we van elkaar leren? Hoe tuig je een calamiteitencommissie op? We hebben veel geleerd. En ik heb veel respect voor de veerkracht van hun zorgprofessionals en Raad van Bestuur.”

In het Tergooiziekenhuis in Hilversum overleed in november 2014 het hockeytalent Rogier Mooij. Specialisten bleken zelf een afweging te hebben gemaakt: ze meldden het incident niet als calamiteit, terwijl het dat wel was. Bovendien liet men de moeder een zwijgcontract tekenen. Dat doet het vertrouwen in de medische stand geen goed.

“Zo’n zwijgcontract is niet goed. Niet voor de patiënt, niet voor de psychische heling. Zoiets doet veel met mensen. Vroeger was het gebruikelijk, zulke contracten. Voor zover ik kon traceren is er in mijn periode in het Radboudumc geen enkel contract getekend. Nu vinden we dat, terecht, absurd. In grotere ziekenhuizen gaan zulke vernieuwingen wat sneller. Kleine ziekenhuizen maken wat minder mee. Wij leveren veel meer high end zorg en leren dus sneller en meer.”

Kan ik er dan wel op vertrouwen dat dit incidenten zijn? Dat fouten niet stiekem vaak onder een tapijt verdwijnen?

“In principe is ons toezicht door de IGZ goed. Maar ik zou tegen de burger zeggen: blijf opmerkzaam. UMC’s zijn enorm complexe organisaties, die patiënten vaak zorg krijgen die elders niet meer geboden kan worden. Het is een samenwerking van diverse zorgprofessionals, patiënten, familie, jonge artsen in opleiding. Er gebeuren continu onverwachte dingen. Er is werkdruk. Het is zeldzaam complex. Wij doen er alles aan, maar wees zelf ook alert. Het is goed als een patiënt vaak mensen op bezoek krijgt die de patiënt goed kennen. Die weten het als er iets aan de hand is. Uit onderzoek is gebleken dat de samenwerking met familieleden van patiënten goed is voor het herstel, en fouten vermindert.”

Nog een paar maanden te gaan in het bestuur: wat wil je nog afmaken voor je vertrekt?
“Wat ik nog over de systeemkant wil zeggen: we hebben een eigen Instituut Kwaliteit en Veiligheid opgezet. Dat opereert onafhankelijk van de Raad van Bestuur. En we zitten middenin het proces om over te stappen van het NIAZ-systeem op Joint Commission International (JCI). Dat is een strikt kwaliteitssysteem om de veiligheid de vergroten én te borgen. Zodat de patiënt een gerechtvaardigd vertrouwen kan hebben in onze zorg. Dat systeem beredeneert alles vanuit de patiënt. Het zegt bijvoorbeeld dat je alle privileges van artsen zwart op wit vastlegt. Mag deze arts wel of niet met een robot opereren? Het AMC en het UMCU hebben dit systeem al ingevoerd. Als wij in juni geaccrediteerd worden, zou ik erg trots zijn.”

Wat vind je van de rol van politiek Den Haag bij veilige zorg?
“Er worden naar mijn smaak teveel Kamervragen gesteld over incidenten. Het toezicht in Nederland is goed geregeld. Maar als je bij elk incident in de Tweede Kamer veranderingen gaat eisen, krijg je allemaal extra regels die wij moeten uitvoeren. Dat maakt dit werk nog complexer dan het al is. Tegelijk moet ik daarbij zeggen: het is onze verantwoordelijkheid dat het publiek vertrouwen in ons houdt. En die nemen we serieus.”


Cathy van Beek (1956) groeide op in Rotterdam. Begon haar carrière als leerling-verpleegkundige in 1976 in Middelburg en Wageningen. De bekleedde vele functies in verschillende ziekenhuizen. Tussen 1991 en 2006 was ze Bestuurder en Directeur van de Sint Maartenskliniek in Nijmegen. Daarna werd ze vice-voorzitter en bestuurslid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Sinds 1 oktober 2011 is ze lid van de Raad van Bestuur van het Radboud Universitair Medisch Centrum (Radboudumc) te Nijmegen. Ze is portefeuillehouder kwaliteit en veiligheid patiëntenzorg en duurzaamheid. Per 1 oktober 2017 neemt ze afscheid.

Twitter: @cathyvanbeek56

Share Button

‘Patiënt, neem je eigen verhaal serieus!’

‘Met alle fantastische moderne apparatuur waarmee we diagnoses kunnen stellen, is de conversatie tussen arts en patiënt toch nog het eerste middel om een eerste diagnose te kunnen stellen. Hoe moderner de apparatuur, hoe belangrijker het gesprek van mens tot mens wordt.’

Auteur: Marije Klein

Danielle Ofri werkt als arts in het oudste publieke ziekenhuis van New York, Bellevue Hospital. Daarnaast is ze professor in de geneeskunde en schrijft ze boeken over knelpunten in de gezondheidszorg. In de jaren dat zij patiënten ziet, raakt Danielle steeds meer overtuigd van de kracht van communicatie. En misschien nog wel specifieker; luisteren. ‘Ik ben er oprecht van overtuigd dat er minder medische fouten gemaakt zouden worden, als artsen beter zouden luisteren,’ aldus Danielle Ofri.

De Amerikaanse is even in Nederland, om over haar nieuwste boek te spreken: ‘What patients say, what doctors hear.’ Daarin beschrijft de arts casussen, waarbij communicatie een sleutelrol speelde. Twee van die casussen komen uit Nederland. ‘Dit probleem is van alle nationaliteiten. We zijn allemaal zo snel afgeleid, dat we veel moeite hebben om écht naar elkaar te luisteren. Een arts probeert wel te luisteren naar de patiënt die tegenover hem of haar zit. Maar ondertussen ratelen de hersenen door. Hoe laat moest ik mijn dochter halen? Had ik nou dat strijkijzer wel uitgezet? Welke afspraak volgt hierna? Honderdduizend gedachten gaan door je hoofd, terwijl je oprecht probeert te luisteren. Luistervaardigheden kun je leren, maar het is niet altijd makkelijk.’

‘Laten we alles op tafel leggen,’ zei ik, terwijl ik me schrap zette. ‘Tot op het laatste symptoom. En dan gaan we.. dan.. uh.. dan kijken we vanaf daar hoe we verder kunnen.’

Danielle Ofri legde zichzelf een oefening op, om beter te leren luisteren. ‘Onderzoeken laten zien dat artsen al na 8 tot 12 seconden voor het eerst de patiënt onderbreken. Ik heb mezelf daarom ooit  opgelegd, om een week lang patiënten niet te onderbreken voordat ze hun hele verhaal verteld hadden. Vooraf kreeg ik daar nogal kritische vragen over. Volgens mijn studenten zouden mijn patiënten zeker 10 minuten vol praten. Volgens collega-artsen zouden patiënten het hele consult vol praten. Toch probeerde ik het. Ik timede de start van elk consult. De eerste patiënt had binnen zestig seconden haar verhaal verteld. De tweede patiënt had 90 seconden nodig. De patiënt die er het langst over deed had 120 seconden nodig om zijn verhaal te doen. Twee minuten!’

Gemiddeld leek het dus mee te vallen. Maar ze wist dat die week ook mevrouw Garza zou komen. Een van haar meer eisende patiënten. ‘Als ik eerlijk ben, keek ik niet uit naar dit bezoek. Ik had een hekel aan dit soort veeleisende en klagende patiënten. Er was zoveel met haar aan de hand! En zoveel waar ik niks aan kon doen. Daar zit mijn tegenzin. En die van veel artsen. Ze krijgen veel patiënten met veel problemen waar ze niets aan kunnen doen.  Zo ook mevrouw Garza. Ik liet haar praten en moedigde haar aan om meer en meer te vertellen. Totdat ze absoluut, volledig, alles had verteld wat ze wilde. Het ging over chronische pijn in haar schouders, haar demente moeder en pijn aan haar tandvlees. Het ging maar door. Het voelde als zeker 10 minuten. Toen ik de stopwatch bekeek, bleek dat helemaal niet zo te zijn. Vier minuten en 7 seconden duurde het, voordat mevrouw Garza mij al haar klachten had opgenoemd.’

Danielle besprak direct de complete lijst met mevrouw Garza. ‘Ik vertelde haar welke pijn ze met warmte kon bestrijden en welke met icepacks. We spraken over mogelijkheden van fysiotherapie. En we spraken ook over mogelijkheden om hulp te krijgen voor haar moeder. Mevrouw Garza liep de deur uit met de woorden: ‘Alleen al door er over te praten, voel ik me beter.’ Maar ik voelde me óók beter doordat alles op tafel lag. Nu wist ik zeker dat ik alles wist over haar. En dat er niet bij een volgend bezoek weer iets nieuws op tafel zou komen. Ik had bovendien het bevredigende gevoel dat ik haar echt had kunnen helpen. Natuurlijk lag dat niet alleen aan het feit dat ze mocht blijven praten, maar dat heeft wel geholpen.’

‘Het is duidelijk dat dokters en patiënten niet op gelijkwaardige basis met elkaar praten. De patiënt is degene met koorts of pijn, of paniek om een knobbeltje dat wel eens kanker kan zijn. (…) Daarom is het aan de arts om te zorgen dat het verhaal compleet is en dat iedereen elkaar goed heeft begrepen in een gesprek.

De winst zit hem volgens Danielle Ofri in de band die je opbouwt met patiënten. ‘Je begrijpt elkaar beter, patiënten hoeven minder vaak terug te komen en hebben minder vragen. Het levert tijd op, om de tijd te nemen. Het kan zelfs schelen in de hoeveelheid medicijnen die iemand slikt en hoe lang iemand in het ziekenhuis moet blijven. En écht, je kan het leren. Hoe lang je ook al in het vak zit.’

Daarbij hoeven artsen niet blind te zijn voor hun eigen verhaal. Sterker nog, artsen die zich bewust zijn van hun eigen emoties, zijn vaak betere artsen volgens Danielle: ‘Je hebt zelf ook een verhaal. Als je geprikkeld bent door een boze patiënt, moet je je daarvan bewust zijn voordat je een andere patiënt gaat behandelen. Als je moe bent, moet je je eigen inschattingsvermogen in twijfel trekken.’ Patiënten kunnen zelf ook een bijdrage leveren aan een goed consult. ‘Neem je eigen verhaal serieus. Je hebt een belangrijke boodschap te brengen. En vraag iemand mee, die met je mee kan denken en luisteren. Dat helpt echt!’


Danielle Ofri werd in Nederland uitgenodigd door het Narrative Healthcare Network. ‘Narratieve gezondheidszorg staat nog in de kinderschoenen in Nederland’,  vertelt Corine Jansen, een van de oprichters van NHN. ‘Patiënten zijn allemaal een optelsom van hun eigen verhaal. En daar zou veel meer kritische aandacht voor moeten zijn. Danielle Ofri’s boek is een mooi handvat voor artsen om met dit onderwerp aan de slag te gaan.’

Het boek ‘What patients say, what doctors hear’ is hier te bestellen.

 

Share Button

'Ik doe er alles aan om een goede patiënt te zijn'

Als gevolg van een dwarslaesie is Annemie Heselmans (41) volledig afhankelijk van zorg. Om zorgverleners te laten voelen wat dat betekent, schreef ze het boek Het leven loopt op wieltjes.

Auteur: Marte van Santen

Wie ‘doorzettingsvermogen’ in het woordenboek opzoekt, vindt daar de naam ‘Annemie Heselmans’. Op haar zeventiende raakte de Vlaamse volledig verlamd na een turnongeval. Ze kan alleen nog haar hoofd bewegen en zelfstandig ademen lukt niet meer. Maar dat weerhield haar er niet van om twee masterdiploma’s te behalen, en te promoveren in de biomedische wetenschappen. Inmiddels werkt de nu 41-jarige Heselmans als onderzoeker aan de Katholieke Universiteit Leuven. Haar aandachtsgebied: projecten die de kwaliteit van zorg verbeteren. Met datzelfde doel schreef ze ook het autografische boek Het leven loopt op wieltjes.

Wie uw boek leest, slaat de schrik om het hart. Met uw persoonlijke zorg is de afgelopen decennia veel misgegaan, soms met levensbedreigende situaties tot gevolg. Is uw verhaal een aanklacht tegen de gezondheidszorg?
“Absoluut niet. In België beschikken we over een prima zorgsysteem en gelukkig heb ik veel positieve ervaringen gehad. Maar tegelijkertijd valt er nog een boel te verbeteren. Kort samengevat gaat het te veel over procedures en regels, en te weinig over mensen. Met mijn boek wil ik zorgverleners door de ogen van een patiënt laten kijken, en ze bewustmaken van hoe het voelt om langdurig van zorg afhankelijk van te zijn. Op een positieve manier en als het even kan met humor, want met verwijten kom je niet verder.”

U bent sinds uw 17e grootverbruiker van zorg. Wat is er in die periode veranderd?
“Technologisch is nu natuurlijk veel meer mogelijk. En er is ook meer aandacht gekomen voor veiligheid, bijvoorbeeld in de vorm van checklisten en controles. Wat helaas nauwelijks is verbeterd, is de cultuur. Na al die jaren ervaar ik nog steeds dat het contact met vooral verpleegkundigen vaak stroef verloopt.”

Welke cultuur bedoelt u dan?
“Waarin zorg wordt verleend op maat van de professional, en niet op maat van de patiënt. Als er een probleem is of iets fout gaat, ligt de schuld automatisch bij mij. Ik heb dan niet goed begrepen wat de verpleging bedoelt, of ik verzwijg vast en zeker bewust informatie. Blijkt dat niet het geval, dan ligt het aan de techniek, en zal de computer het wel niet goed hebben opgeslagen. Of anders is het de schuld van een collega. De ‘to-blame-hiërarchie’ noem ik dat.”

Het klink alsof u zich niet altijd serieus genomen voelt.
“Dat is ook zo. Op mijn 41ste komt het nog regelmatig voor dat verpleegkundigen over mij praten in plaats van met mij. Dan spreken ze bijvoorbeeld mijn begeleider aan, terwijl ik er gewoon bij zit. Het blijkt heel moeilijk om mij als gelijkwaardige gesprekspartner te beschouwen, en te accepteren dat ik zelf het beste weet wat voor zorg ik nodig heb. De stigma’s over patiënten zijn hardnekkig.”

Van welke stigma’s heeft u het meeste last?
“Dat patiënten angstig zijn, en het toch niet snappen. Dat zorgverleners het beter weten, en boven de patiënt staan. Dat mensen met een lichamelijke handicap vast geestelijk ook niet in orde zijn.”

Is er in die bejegening de afgelopen decennia niets verbeterd?
“In mijn beleving niet. Sterker nog, ik vind die alleen maar negatiever geworden, misschien door de toegenomen werkdruk in de zorg. Vlak na mijn ongeval had ik er weinig moeite mee om in het ziekenhuis om hulp te vragen. Als ik dorst of jeuk had, belde ik gewoon. Maar dat bleek niet de manier om verpleegkundigen te vriend te houden. Ze maakten me duidelijk dat ze me een lastige zeurpiet vonden. Het gevolg was dat ik me in de loop van de jaren steeds schuldiger ben gaan voelen. Ik doe er nu alles aan om een goede patiënt te zijn.”

Wat is dat, een goede patiënt?
“Iemand die het personeel zo min mogelijk lastigvalt. Tegenwoordig blaas ik maar gewoon op de plaats waar het jeukt, of ik plooi mijn gezicht in alle mogelijke curves. Kortom, ik pas me zoveel mogelijk aan de wensen van de zorgverleners aan. Omdat ik volledig afhankelijk ben van hun hulp, moet ik wel.”

Beangstigend.
“Dat is het soms ook.  Vandaar dat ik mijn hoofd mijn eigen Patient Safety Plan heb opgesteld. In plaats van dat ik bepaalde medicijnen via een sonde krijg, wil ik die bijvoorbeeld in pilvorm, ook al kan ik ze dan moeilijker innemen. Dat geeft me namelijk de mogelijkheid om te controleren of het de juiste middelen zijn.”

Het klinkt als de omgekeerde wereld. Wat is er voor u nodig om het vertrouwen in de zorg terug te krijgen?
“Ik zou willen dat zorgverleners en patiënten niet meer tegenover elkaar, maar naast elkaar komen te staan, en samen werken aan de best mogelijke zorg. Daarvoor is het belangrijk dat zorgverleners zich beter leren verplaatsen in de patiënt, en zich inleven in wat een situatie met hen doet. Overigens hebben patiënten daar uiteraard zelf ook een verantwoordelijkheid in. Je kunt niet verwachten dat verpleegkundigen en artsen vanzelfsprekend weten wat je denkt en voelt, of dat ze alles automatisch voor je regelen. Je moet wel je stem laten horen.”

Dat klinkt tegenstrijdig. Enerzijds vindt u dat patiënten voor zichzelf moeten opkomen, anderzijds past u zich in de praktijk zelf zoveel mogelijk aan de wensen van de verpleging aan.
“Dat is het eeuwige dilemma van een chronische patiënt. Per situatie beslis ik wat zwaarder weegt.”

Is er volgens u nog een verschil tussen hoe het er in Vlaanderen en in Nederland aan toegaat?
“Ik ben maar één keer in een Nederlands ziekenhuis geweest, in Den Haag. Mijn ervaringen daar waren heel positief. Ik had de indruk dat het contact tussen patiënten en professionals bij jullie wat losser en gemoedelijker is. Misschien speelt die hiërarchie ook een minder grote rol dan in Vlaanderen. Maar ik weet natuurlijk niet of dat voor de hele Nederlandse zorg geldt.”

Hoe benut u uw persoonlijke ervaringen in uw onderzoekswerk?
“Door het perspectief van de patiënt altijd voorop te stellen. Met mijn geschiedenis kan ik als geen ander de verbinding maken tussen theorie en praktijk.”

Waar leidt dat concreet toe?
“We werken nu bijvoorbeeld aan een systeem voor huisartsen, dat patiëntengegevens in het elektronisch medisch dossier combineert met de meest recente wetenschappelijke evidence. Daarmee willen we het makkelijker maken om algemene kennis en beleid te vertalen naar advies op maat voor de patiënt. De bedoeling is dat eind dit jaar alle Belgische huisartsen met dit systeem werken.”

Tot slot: heeft u reacties van uw eigen zorgverleners gehad op uw boek?
“Een aantal. De meeste mensen waren stomverbaasd om te lezen hoe ik de zorg ervaar. Ik zou willen dat meer professionals het gesprek met mij en andere patiënten aangaan. Over de positieve en de minder positieve ervaringen. Zodat we elkaar zo goed mogelijk kunnen begrijpen en helpen.”


Het leven loopt op wieltjes (Horizon, 2016) van Annemie Heselmans is hier te bestellen.

Share Button

'Niet doodgaan hoor!'

De kans is heel groot – zo’n 85 procent – dat je als zorgverlener ooit betrokken raakt bij een  patiëntveiligheidsincident. Soms met ernstige gevolgen. Het overkwam ook verpleegkundige Ada*. ‘Hier word je niet op voorbereid.’

Auteur: MCL

“Het is een paar jaar geleden gebeurd, de precieze datum weet ik niet meer. Wel weet ik nog precies wat ik toen voelde:  alsof ik een enorme klap op mijn kop kreeg, het was ineens  een grote wattenboel in mijn hoofd. Je wilt jezelf het liefst uitgummen.

Ik had bloed aan een patiënt gehangen. Mijn collega merkte op dat de patiënt koude rillingen kreeg, als gevolg van een allergische reactie. Het eerste wat je dan doet is de toevoer van het bloed stoppen. Zo werd de fout ontdekt. Ik had een verkeerde zak gepakt. Er gaat zoveel door je heen, dat valt niet te beschrijven. Ik schijn tegen de patiënt geroepen te hebben: ‘Niet doodgaan hoor!’ Maar dat herinner ik me echt niet meer. Hij is godzijdank niet gestorven door van mijn fout.

Ik was er heilig van overtuigd dat ik het goed had gedaan. Dat is het enge van het hele verhaal.

De volgende dag had ik een late dienst. Ik hield mezelf voor: ik móet naar mijn werk anders durf ik niet meer. Vooraf heb ik gebeld om te vragen of de patiënt nog leefde. Dat was gelukkig  zo. Ik ben eerst naar het afdelingshoofd gegaan. Ik had het gevoel dat iedereen naar me keek. En zij bevestigde dat. ‘Zo is het en niet anders’, zei ze. Mijn hoofd zat nog vol met watten.

De volgende dag heb ik me gemeld bij bedrijfsmaatschappelijk werk. Ik had geen idee hoe ik verder moest. Kon ik mezelf nog vertrouwen? Met haar sprak ik af eerst een weekje ‘leuke dingen’ te doen. Mijn vrienden hebben me door die week gesleept. Maar ik voorzag wel dat als ik te lang weg zou blijven, ik dan niet meer zou durven werken.

Toen ik na een week terug kwam ontving ik veel steun van mijn collega’s. Ook kreeg ik veel ondersteunende kaartjes. Ik mocht zelf aangeven wat ik aankon. Dat hielp wel.  Als het me aanvloog, kon ik elk moment stoppen. Zo kon ik stapje voor stapje weer opbouwen, want mijn zelfvertrouwen echt nul. Het duurde wel een paar maanden voor ik weer zelfstandig kon werken.  Ik ben ervan overtuigd dat die periode heel goed is geweest.

Als ik nu bloed aan hang, denk ik er nog steeds aan. Het is niet traumatisch meer, maar als je er weer over begint, dan weet je weer hoe het was. Daarom zag ik ook op tegen dit gesprek.

Na het incident heb ik een VIM-melding gedaan. Een collega zei nog: ben je niet te streng voor jezelf? Nee, zei ik, zó is het gebeurd. Ik heb het fout gedaan, punt. Het is ook aan de inspectie gemeld, maar ik heb er geen tuchtzaak aan over gehouden.

Verpleegkundigen mogen geen fouten maken. Zo ben ik opgevoed en opgeleid. maar een fout is sneller gemaakt dan je denkt. Je kunt er vast van overtuigd zijn dat je het goed doet, en toch kan het je gebeuren. Het hoort wel bij je werk, maar het is niet gewoon. Verpleegkundigen die zo dicht bij de patiënt staan en zulk verantwoordelijk werk doen, behoren dan ook een goede opvang te krijgen bij calamiteiten, net zoals de politie en de brandweer.  Ik vind ook dat we dat veel beter moeten benadrukken, dat dit werk niet gewoon is. Op fouten maken word je  voorbereid.

Ik vind het jammer dat bedrijfsmaatschappelijk werk naar de achtergrond is geschoven op mijn ziekenhuis. Ik geloof wel in peer support en AOT, maar vooral bij de dagelijkse dilemma’s: mensen die dood gaan, gewone dingen die uit de hand lopen. Dit soort opvang is niet voldoende voor echte calamiteiten die je zelf veroorzaakt. Voor dit soort trauma’s heb je zwaarder geschut nodig. Hulp van buiten de afdeling. Hier moet een professional bij.’

[ref] Dit verhaal is een bewerkte versie van een verhaal dat eerder verscheen in MCL Magazine. [/ref]

Later heb ik nog met de patiënt en zijn vrouw gesproken, met het afdelingshoofd erbij. Dat was heel goed. Ze vroegen: “Maakte  je de fout omdat het te druk was?”  Ik antwoordde: “Dat mag nooit de reden zijn.” En dat vind ik ook echt. Met bloed moet je altijd voorzichtig zijn, of het nou druk is of niet. En ik wil er ook niet omheen draaien dat ik een fout heb gemaakt. Gelukkig is het goed afgelopen. Geen idee hoe het geweest zou zijn als de patiënt wel was overleden door mijn fout. Ik denk daar wel eens aan.

Leuke dingen blijven altijd: oude liefdes vergeet je niet. Maar ook minder leuke dingen blijven in je leven. Deze fout zal altijd bij me blijven.

*De verpleegkundige wenst anoniem te blijven.


Share Button

'Ik zat er onvoldoende bovenop'

Door verkeerde aannames greep gynaecoloog Martijn Heringa te laat in, waardoor een kindje geboren werd met ernstig zuurstofgebrek. Het liep met een sisser af. “Aannames Navragen, Niet Aannemen! Dat is wat ik ervan geleerd heb.”

Auteur: ZorgVeilig.nl

Share Button

Dokter, kijk eens naar uw patiënt en minder op uw computer

Kijkt uw huisarts ook de hele tijd op zijn computerscherm en niet naar u? Geneeskunde is altijd een zintuiglijk vak geweest. Maar dat dreigt te veranderen, schrijft Emma Bruns, arts-onderzoeker  bij het AMC/Gelre Ziekenhuizen. En niet ten goede.

Auteur: Emma Bruns

Het is half acht precies. „Goedemorgen. Dit is de overdracht van dinsdag 3 januari 2017.” Het is het sluitstuk van de dienstdoende arts. In een woordenstroom die een klein half uur aanhoudt, stort zij de gebeurtenissen van de afgelopen twaalf uur over de zaal uit. Die is gevuld met chirurgen, artsen in opleiding tot chirurg en co-assistenten. Achter haar zorgen twee schermen voor visuele ondersteuning. Daarop de namen van de patiënten die worden genoemd of van wie een CT-scan is gemaakt. Af en toe komt er een vraag of een opmerking uit de groep. Die is informatief, maar zelden relevant. Communicatie is van wezenlijk belang in de zorg, maar is taal niet juist een beperking?

De zorg is zo oud als de mensheid. Geneeskunde is altijd een zintuiglijk vak geweest. Sir Arthur Conan Doyle, arts en geestelijk vader van Sherlock Holmes, was beroemd om zijn observerend vermogen. Nog zonder dat een patiënt een woord had uitgesproken, deduceerde hij talloze feiten over zijn leven. De zogenaamde ‘klinische blik’, die veel verder reikt dan alleen het visuele, is een waardevol en tegenwoordig met uitsterven bedreigd geneeskundig instrument. Toen u voor het laatst een bezoek aan een arts bracht, nam hij of zij de tijd om u een hand te geven en u eens van top tot teen te bekijken? Of was het computerscherm interessanter?

Taal is niet zo oud als de mensheid. Er was een tijd waarin we wel bestonden maar niet spraken. Ons denken bestond voornamelijk uit zintuiglijke herinneringen. De vorm en de kleur van eetbare vruchten, sporen van gevaarlijke dieren, de geur van rottende of giftige zaken, het geluid van naderend onweer. Geleidelijk leiden we patronen af uit deze waarnemingen waardoor we de wereld om ons heen beter konden begrijpen. We ontwikkelden ook ingewikkeldere denkprocessen, zoals oriëntatie op basis van landschappen, plaatsbepaling door middel van de positie van de zon en tevens gevoel voor tijd door cyclische periodes van seizoenen, getijden en maanstanden.

Op een gewone dag in het ziekenhuis volgt na de overdracht de visite. Als zaalarts bespreek je met de verpleegkundigen de patiënten die op jouw afdeling liggen. Een groot deel van deze visite verloopt in een aparte kamer. Geen patiënt te bekennen, wel veel computers. Computers die, voornamelijk in taal, enorm veel informatie leveren over de toestand van de patiënt. Elke zintuiglijke waarneming, hoeveel een patiënt plast, of hij pijn heeft, welke bacterie er in zijn bloed leeft; alles staat in de computer. We bespreken het plan en delen dit vervolgens mee aan de patiënt. Vele ziekenhuizen hebben daarvoor een zogenaamde ‘cow’ ofwel ‘computer on wheels’, die kan worden meegenomen naar de kamer van een patiënt. Toch lijkt dit ding even verstorend voor ons observatievermogen als een smartphone op tafel bij een intiem gesprek.

Taal heeft het vermogen om onze informatie te abstraheren. Het biedt de mogelijkheid om sneller met elkaar te communiceren omdat we hebben afgesproken dat bijvoorbeeld een longontsteking een combinatie is van symptomen (hoesten, koorts, kortademigheid), meestal veroorzaakt door een bacterie of een virus. Tegelijkertijd verwijdert taal ons van de concrete waarneming. Sterker nog, taal kan onze observaties beperken. Een arts die in het dossier al heeft gelezen dat een patiënt bekend is met blaasontstekingen, zal bij dezelfde klachten soms te snel op de automatische piloot van patroonherkenning varen.

Dit probleem beperkt zich niet tot de geneeskunde. Onze levens verschuiven steeds meer naar een abstracter niveau. Kennis op basis van zintuiglijke waarnemingen raakt op de achtergrond. Je kijkt niet naar de lucht, je kijkt op buienradar. Je oriënteert je niet op de zon, maar laat Google Maps je vertellen waar je heen moet. Je ruikt niet of de melk zuur is, maar kijkt op de houdbaarheidsdatum. Tegelijkertijd snakken we meer dan ooit naar zintuiglijkheid. Heel Holland bakt, moestuintjes die over de toonbank vliegen en het bier van Heineken heeft tegenwoordig een ouderwets vers knisperend papiertje.

Ach, denkt u misschien. Wat een romantisch en nostalgisch pleidooi voor de ouderwetse dokter. Iemand als dokter House uit de gelijknamige tv-serie die in zijn geheugen graait en met een intelligent gezicht zo in één keer de juiste diagnose op tafel legt. Dat is toch al lang achterhaald? Over een paar jaar zal een grote robotcomputer ons toch precies vertellen wat we hebben op basis van ‘big data’?

IBM heeft al zoiets ontworpen: dokter Watson. Het lijkt me fantastisch. Maar waar komen die big data vandaan? Watson is een superbrein dat eveneens patronen vormt uit waarnemingen en daarmee een algoritme vastlegt wat met een bepaalde betrouwbaarheid een diagnose kan voorspellen. De waarnemingen of de input voor Watson zijn echter data uit alles wat we schriftelijk hebben vastgelegd in de geneeskunde. Alles wat niet is vastgelegd, kan niet worden herkend. Iemand met onbegrepen klachten, blijft daardoor iemand met onbegrepen klachten. Meer dan ooit zal het in de zorg belangrijk zijn om datgene wat we niet goed in taal kunnen benoemen zoals angst, verdriet en pijn, niet te vergeten in onze observaties.

Het is half vijf. Na een dag opereren loop ik met een supervisor terug naar onze zaal. De klapdeuren gaan open en hij blijft staan. Als een waakzame jachthond ademt hij diep in via zijn neus. Hij richt zijn blik op een kamer waar al weken een vaatpatiënt met een open wond ligt. „Dat zoete”, mompelt hij, „vast pseudomonas”. Op Wikipedia lees ik later dat de bacterie pseudomonas bekend is om zijn karakteristieke zoete geur. Hoogste tijd om het verband te wisselen.

Dit artikel verscheen op 3 februari 2017 in NRC Handelsblad.


Share Button