Archives

‘Veiligheid moet hier van alle mensen zijn’

Als tamelijk nieuwbakken bestuurslid van het Maastricht UMC+ gaat Helen Mertens alle maatregelen die de patiëntveiligheid vergroten een opfrisbeurt geven. ‘Het belangrijkst is openheid voor onszelf, omdat je er als totale organisatie van leert. Daarom moet je transparantie nastreven.’

 

Auteur: Machiel Rebergen

U bent nu een paar maanden in functie als bestuurslid van het Maastricht UMC+. Wat is, op het gebied van patiëntveiligheid, uw diagnose?
“De kwaliteit van de zorg en de veiligheid worden hier niet aan het toeval overgelaten. De structuur staat. Er zijn werkgroepen, stuurgroepen, commissies. Er is een directeur patiëntveiligheid. En, het belangrijkst: de communicatielijnen zijn helder. Maar: we zijn ook toe aan een doorontwikkeling.”

Dus er ontbreekt iets aan?
“Nou, het is vooral een kwestie van opfrissen. Het stof eraf blazen. Soms blijft de focus van een medewerker niet even scherp. En soms veranderen de omstandigheden. Wet- en regelgeving, de techniek, kennis, de rol van de patiënt; alles verandert.”

Kunt u een voorbeeld geven?
“Ik heb onlangs de eerste bijeenkomst van de Commissie Hygiëne en Infectie Preventie meegemaakt. Die bestond al, maar we blazen hem nieuw leven in. De leden zijn ververst en we kijken opnieuw kritisch naar onze eigen afspraken en protocollen. Sluiten ze nog aan op de dagelijkse praktijk? Waar nodig scherpen we ze aan. Dan gaan we die regels delen met alle medewerkers, en ook handhaven dat ze nageleefd worden. Iedereen aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Want daar gaat het om: veiligheid moet van alle medewerkers zijn, niet alleen van de mensen in de commissies.”

Waar denkt u concreet aan, wat betreft aanscherping?
“Datalekken bijvoorbeeld. Daar moeten we meer kennis over vergaren, betere afspraken over maken. Wie mag welk dossier raadplegen, en in welke situatie?”

Niet direct iets dat de veiligheid van een patiënt beïnvloedt.
“Dat ben ik niet met je eens. Het totale pakket van zorgverlening aan de patiënt is van belang voor de veiligheid. Hoe we omgaan met digitale informatie en privacy, is daarvan een wezenlijk onderdeel. Maar goed, ik had ook handhygiëne kunnen noemen.”

Hoe openhartig moet het Maastricht UMC+ volgens u zijn over calamiteiten?
“Transparantie is ongelooflijk belangrijk in je organisatie. De maatschappij, de politiek en zorgverzekeraars vragen het van ons. Maar het belangrijkst is openheid voor onszelf, omdat je er als totale organisatie van leert. Daarom moet je transparantie nastreven.”

ZorgVeilig.nl spreekt Helen Mertens enkele weken na de verschijning (in april 2017) van het IGZ-rapport over UMC Utrecht, waar een verziekte (zwijg)cultuur op de KNO-afdeling tot fatale fouten leidde. “De timing daarvan maakt mijn missie iets makkelijker,” zegt ze. “Het onderstreept de urgentie van het onderwerp veiligheid. En wij kunnen onze organisatie aan het rapport spiegelen. We bestuderen de conclusies en stellen ons de vraag: kan zoiets bij ons ook gebeuren? Gelukkig heeft Maastricht een cultuur die laagdrempelig is voor meldingen, en gebruiken we deels door onszelf ontwikkelde instrumenten om de veiligheid en cultuur in onze organisatie te meten. Bijvoorbeeld de CIMKA-commissie en de veiligheidscultuurmeting, die een vast onderdeel is van het medewerkerstevredenheidsonderzoek.”

Waaraan merkt u dat de melddrempel in Maastricht laag is?
“De open sfeer, dat ten eerste. Er valt over te praten, dat voel je. Je kunt in ons computersysteem een melding doen zonder dat je lappen tekst in hoeft te voeren. In gesprekken tussen leidinggevenden en medewerkers is het melden van incidenten standaard een onderwerp. De leidinggevende krijgt daar cijfers over. Het komt bijvoorbeeld een enkele keer voor dat iemand nooit iets meldt. Dat is dan juist reden om erover te praten, omdat het ook raar is wanneer iemand nooit iets ziet dat verbeterd moet worden. Zo eerlijk moet je zijn, fouten komen immers overal voor. En de cijfers: we hebben in 2016 27 meldingen gedaan bij de IGZ, een toename van twintig procent. Dat is een landelijke trend, en komt vooral omdat we meer twijfelgevallen melden. Van de IGZ horen we steeds vaker: goed dat u het gemeld heeft, maar we vinden het geen calamiteit. Bij zeven van de 27 gevallen was dat het geval. Vroeger gebeurde dat weinig. Toen meldden ziekenhuizen vrijwel alleen zekere calamiteiten.”

RTL Nieuws meldde in mei 2016 dat ziekenhuizen in Nederland slechts veertig procent van alle calamiteiten meldt aan de IGZ. Zestig procent zou dus niet gemeld worden. Men baseerde dat op berekeningen van Nivel. Minister Schippers van Volksgezondheid noemde dat bericht onzin; volgens haar was die berekening gebaseerd op giswerk en foute aannames. Toch de vraag: zit er een kern van waarheid in?
“Nee, er zit geen kern van waarheid in. Ik geloof dat we daar goed zicht op hebben. Alle sterfgevallen worden intern onderzocht. We moffelen het niet weg als er een fout is gemaakt. Het komt een à twee keer per jaar voor dat patiënten of familieleden zelf de IGZ inschakelen, terwijl wij dat niet gedaan hadden. Zo weinig. En altijd kwam de IGZ tot de conclusie dat het inderdaad geen calamiteit betrof. Er wordt dus niets onder het tapijt geschoven. Het komt ook één- à tweemaal per jaar voor dat wijzelf achteraf zeggen: deze zaak had misschien toch naar de IGZ gemoeten. Dat doen we de melding alsnog. Ook dat levert zelden iets onverwachts op.”

U bent van huis uit gynaecoloog. Wilt u een voorbeeld delen van een calamiteit die u zelf heeft meegemaakt?
“Bij het verwijderen van een baarmoeder bij een uitgezaaide kwaadaardigheid heb ik ooit eens de urineleider geraakt. Tijdens de operatie merkte ik dat niet, waardoor de patiënt een tweede operatie moest ondergaan. Ik heb daar ontzettend veel last van gehad. Je blijft denken: waarom heb ik tijdens de ingreep niet gezien dat de urineleider betrokken was in het tumorproces?”

Volgens mensen die er verstand van hebben is dat een fout die iedereen in die positie kan maken en in veel gevallen ook gemaakt heeft. Dan kun je ook denken: hoort bij het vak.
“Je bent juist professioneel als je er wel last van hebt, vind ik. Als je er nonchalant mee omspringt, leer je er onvoldoende van.”

Enerzijds wil ik dat u erbij stilstaat, anderzijds: als ik de volgende patiënt ben, wil ik niet dat u gekweld en vol zelfverwijt aan mijn bed staat.
“Nee, precies daarom moet je erover praten. En, natuurlijk is er een verschil tussen zelfkritiek en eronder gebukt gaan. Dat moet in een gezonde balans zijn.”

Kon u erover praten met collega’s?
“Ja, gelukkig was de cultuur daar, in het Orbis Medisch Centrum in Sittard, eveneens open. Men nam tijd voor me. Je moet natuurlijk zelf ook die brug over. Het moet op tafel om ervan te leren. Een open sfeer helpt daar enorm bij.”

Een calamiteit vaak volgt vaak uit een opeenstapeling van kleine foutjes. Herkent u dat?
“Zeker. Ik heb bijvoorbeeld, als medisch directeur, meegemaakt dat een patiënt was opgenomen voor een operatie. Maar het OK-programma liep uit. Er kwam een spoedkeizersnede tussen, daar was de beoogde operateur mee bezig. Er kwam dus een andere operateur aan tafel, die de patiënt niet zo goed kende. Vervolgens bleek de anatomische situatie toch anders dan vooraf was ingeschat. Er was meer bloedverlies dan ingeschat. Er moesten met spoed andere instrumenten komen…. en voordat je het weet zit je in een keten waarin iedereen naar zijn beste eer en geweten heeft gehandeld voor de patiënt, maar waar toch een situatie ontstaat waarin iets verkeerd gaat.”

Heel menselijk, eigenlijk.
“Absoluut. Dit is de praktijk. Je moet alles doen om zulke situaties te voorkomen. Je ziet aan deze voorbeelden: het is geen onverschilligheid. Daarom heeft het totaal geen zin mensen te straffen. Je moet het juist coachend oppakken. Dat is het leuke van deze baan, vind ik. Het brengt de zorg voor de patiënt, het systeem en zorgprofessionals bij elkaar. Trouwens, ik wil meer aandacht voor degene die de fout heeft gemaakt. Er is een peer support commissie. Ook die wil ik de komende tijd wat nadrukkelijker gezicht geven.”

Zit Nederland op het goede spoor wat patiëntveiligheid en transparantie betreft?
“Beslist. Het staat overal prominent op de agenda. We blijven leren. Van patiënten, van elkaar. Binnen de NFU hebben we een commissie veiligheid, waarin we informatie delen en bespreken wat moet verbeteren. Er is groeiende bereidheid samen op te trekken. Zo gaan we vanaf dit jaar calamiteiten volgens eenzelfde format rapporteren. Voor volgend jaar hebben we afgesproken dat alle UMC’s de calamiteiten en verbeterplan publiceren zodat we van elkaar kunnen leren.”

Regionaal ook? Met niet-academische collega’s?
“Dat nog niet zo concreet. Maar ik sta daarvoor open. Veiligheid is niet iets waarop je concurrenten van elkaar moet zijn. Als het gaat om patiëntenaantallen en verdeling van de zorg, hebben we een ander debat, maar qua patiëntveiligheid moeten we samen op kunnen trekken.”

U zei: we leren van patiënten. Hoe?
“Dat is ook zo’n proces waarin de rollen aan het veranderen zijn. We zien in toenemende mate het belang van patiëntenparticipatie in. Hoe dat allemaal vorm krijgt, moet de toekomst uitwijzen. Ik geef een voorbeeld. Wij dachten dat patiënten het zouden waarderen om na het slecht nieuwsgesprek – u heeft helaas een kwaadaardigheid aan de eierstokken – een uurtje bij te kunnen komen met koffie, om daarna gelijk een vervolgonderzoek te krijgen. We hadden ons niet sterker kunnen vergissen: mensen willen dat helemaal niet! Die willen alleen maar naar huis. Het heeft veel geld en tijd en gedoe gekost om dat in te voeren. Terwijl, als we het de patiënt hadden gevraagd, hadden ze ons meteen verteld dat we een inschattingsfout maakten.”

Kun je het ook overdrijven, qua transparantie?
“Ogenschijnlijk draagt transparantie over fouten niet bij aan het vertrouwen in de zorgsector. Dat is een spanningsveld. Daarom moet je altijd de context erbij vertellen: juist omdat je het benoemt en onderzoekt, breng je het aantal fouten terug. Als je er ook bij zegt dat er een verbeterplan aan gekoppeld wordt, levert het zoveel meer op. Correcties voordat een fout kan gebeuren. Maar juist die zie je – gelukkig – niet.”


Helen Mertens (Heerlen, 1969) volgde haar studie in Maastricht en deed onderzoek in Washington, Amerika. In 2002 begon ze haar medische loopbaan als gynaecoloog in het Orbis Medisch Centrum in Sittard. Van meet af aan combineerde ze de zorg met managementfuncties. Zo zat ze onder meer in de opleidingscommissie en de OK-commissie. Mertens werd in 2011 medisch directeur. Vanaf dat moment verdeelde ze haar tijd over patiënten en managementtaken. Na de fusie met het Atrium Medisch Centrum was ze medisch manager van het Oncologisch Centrum van Zuyderland Medisch Centrum.
Sinds 1 maart 2017 is ze lid van de Raad van Bestuur van het Maastricht UMC+. Voor deze functie deed ze afstand van haar werk als gynaecoloog. “Een lastige beslissing. Ik vind dat ik deze baan mijn volledige aandacht moet geven om het goed te kunnen doen. Mijn passie is uiteindelijk er zijn voor de patiënt, en ik kan voor hen minstens zoveel betekenen zonder witte jas aan.”

Share Button

De medicatiemolen draait door

Het aantal patiënten dat door geneesmiddelengebruik in het ziekenhuis belandt, is in vijf jaar tijd met een kwart (!) gestegen. Wat is er aan de hand? Tijd voor een indringend rondetafelgesprek met de huisarts, de wetenschapper, de apotheker en de specialist.

Auteur: Aliëtte Jonkers
Fotograaf: Ed van Rijswijk

De locatie is Amersfoort, een belangrijk knooppunt in het spoorvervoer tussen de Randstad en Noord- en Oost-Nederland. Iedere dag strijken 60.000 bezoekers op dit station neer. In een zaaltje precies boven de rails is daar niets van te merken. Hier, waar logistiek en doorstroming van het hoogste belang is, praten we over de vraag: hoe dringen we ziekenhuisopnames door medicatiefouten terug?

Aan tafel: huisarts en epidemioloog Marco Blanker (Huisartsenpraktijk Blanker & Thiele/UMCG), hoofdonderzoeker onderzoek Medicatieveiligheid voor VWS en hoogleraar Miriam Sturkenboom (UMC Utrecht), apotheker en voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting Farmaceutische Kengetallen Jaap Uithof (Service Apotheek Hasselt) en specialist ouderengeneeskunde Anneke van Strien (Saffier De Residentiegroep, Den Haag).

Miriam Sturkenboom (onderzoeker): ‘Het aantal ziekenhuisopnames door medicatiefouten, zo laten drie verschillende onderzoeken zien, is de afgelopen vijf jaar met een kwart gestegenIn 2008 werden 39.000 mensen in het ziekenhuis opgenomen door medicijngebruik. In 2013 was dit opgelopen tot 49.000, een stijging van 25 procent. De gemiddelde leeftijd van de patiënten steeg van bijna 50 naar bijna 55 jaar. Het aantal acute opnames in het ziekenhuis steeg met 21 procent. Eerder dit jaar werd bekend dat het aantal patiënten dat door geneesmiddelengebruik in het ziekenhuis wordt opgenomen in vijf jaar tijd met een kwart is gestegen, ondanks aanzienlijke inspanningen om dit probleem juist terug te dringen. Procentueel verandert er niet zoveel, maar in absolute aantallen wel, door de vergrijzing.. Onder de groep 65-plussers is het aantal ziekenhuisopnames in verband met geneesmiddelengebruik 3,5 keer hoger dan in de leeftijdsgroep onder de 65 jaar. Natuurlijk gebruiken ouderen veel meer medicijnen dan jongere mensen. Maar: bijna de helft van de ziekenhuisopnames van 65-plussers was vermijdbaarPotentieel vermijdbare geneesmiddelgerelateerde events
1. Botbreuken door verkeerd gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen.
2. Duizeligheid/flauwvallen door bloeddrukverlagende middelen.
3. Maagdarmbloedingen door trombocytenaggregatieremmers, bloedverdunners en NSAID’s, zoals ibuprofen en naproxen.
4. Elektrolytstoornissen/nierfunctiestoornissen door het gebruik van bijvoorbeeld kaliumsparende middelen en plaspillen. Elektrolystoornissen zijn stoornissen in de water- en zouthuishouding.
.

Het blijkt ook dat artsen en apothekers de aanbevelingen uit eerder onderzoek niet goed opvolgen. Het NIVEL heeft aan huisartsen en apothekers gevraagd: waarom houden jullie je daar nou niet aan? De opgegeven redenen waren zo divers, dat er eigenlijk geen peil op te trekken was. Ook legden ze de verantwoordelijkheid veelal buiten zichzelf. Artsen en apothekers moeten zich nu echt eens gaan afvragen: wat kan ik zélf beter doen?’

Marco Blanker (huisarts): ‘Het verrast me niks. Ik heb een stronteigenwijze groep collega’s. Zelf ben ik ook eigenwijs hoor, ik zit hier niet om mijn collega’s collectief af te vallen. Een idee: laten we gewoon eens registreren bij nieuwe recepten. Hoe vaak gebruik je het elektronisch voorschrijfsysteem (EVS)? Heel handig. Je typt de diagnose angina pectoris, klikt op EVS en dan komt er een behandelplan. Maar die methode geeft óngelofelijk veel weerstand bij huisartsen.’

Waarom?

Marco Blanker: ‘Huisartsen zeggen: ‘Zó lastig, dan heb ik een patiënt en dan weet ik wat ik wil voorschrijven en dan moet ik eerst door het EVS heen.’ Tja, het kost iets meer tijd: 4 keer klikken in plaats van 1 keer klikken en intypen wat je denkt dat je nodig hebt. Maar wat erachter zit is dat we niet willen veranderen. Het is hetzelfde patroon als dokters die zeggen: “NHG-standaardenNHG-standaarden zijn protocollen voor huisartsen met wetenschappelijk onderbouwde informatie over een bepaalde aandoening op klacht. worden samengesteld door het Nederlands Huisarts Genootschap. Die gebruik ik alleen als ik er niet uit kom.” Maar als de NHG-standaard verandert, moet je wel bewust zijn wat er verandert, want het EVS verandert mee. Ik kwam er door het EVS achter dat bij een longontsteking 5 dagen amoxicilline [een soort antibioticum, red.] ook goed is. Daar stond altijd 7 dagen voor. Dan denk je: klopt dat wel? En dan kijk je in de standaard en daar staat gewoon: 5 dagen. Weet je: ons werk is zo complex geworden, je hebt gewoon die hulpmiddelen nodig. Maar we weigeren bijna collectief om ze in te zetten.’


Anneke van Strien, specialist ouderengeneeskunde.

Anneke van Strien (specialist ouderengeneeskunde): ‘Superherkenbaar. En ik ben denk ik nog net een generatie ouder dan jij en mijn oudere collega’s zijn nóg weer eigenwijzer. In de ouderenzorg zijn antipsychotica een hot item. Nu wordt er gezegd: bij een delierEen delier is een plotseling optredende ernstige verwardheid die een lichamelijke oorzaak heeft, zoals bijvoorbeeld een infectie. Een delier is een ernstige aandoening, die vooral voorkomt bij oudere mensen. moet je geen haldol [een soort antipsychoticum, red.] meer gebruiken. Nou, ik moet eerlijk zeggen: ik heb vaak genoeg gezien dat haldol wel degelijk werkt. Dus ik vind het inderdaad ontzettend lastig om dat te veranderen. Artsen zeggen ook vaak: ik doe het al jaren zo en het heeft altijd zo gewerkt: waarom moet het nu opeens anders? Die weerstand is niet altijd onterecht. Soms hebben ze het gevoel: het wordt ons allemaal opgelegd.’

Marco Blanker: ‘Wat is opgelegd? Het EVS is gevuld door dokters, vanuit richtlijnen en standaarden. Het is niet een zorgverzekeraar die het heeft bedacht.’

Jaap Uithof (apotheker): ‘Het is ook niet per se een kwestie van leeftijd. Ik heb drie huisartsen in het dorp die allemaal van dezelfde generatie zijn en daar zitten grote verschillen tussen.’

Anneke van Strien: ‘Wel denk ik dat de huidige generatie studenten kritischer wordt opgeleid.’

Marco Blanker: ‘Tegelijkertijd zien we dat jonge dokters in ziekenhuizen het voorschrijfpatroon van de specialist overnemen.’

Anneke van Strien: Ik zie dat veel in de ouderenzorg. Je krijgt soms mensen van 95 die een beroerte hebben gehad. Die krijgen de héle rits medicijnen mee: een cholesterolverlager, soms drie middelen tegen hoge bloeddruk, antistolling…  Dat is protocol, wordt dan gezegd.’

Jaap Uithof: ‘Wij accepteren geen recepten van het ziekenhuis voor verpleeghuispatiënten. Die gaan terug naar de verpleeghuisarts en die bepaalt uiteindelijk wat het gaat worden. Het recept van de specialist is eigenlijk een advies voor de verpleeghuisarts. De specialisten zullen dat waarschijnlijk zelf anders zien, maar zo doen we dat wel. Wat ik ook meemaak is een huisarts die weigert om een middel tegen verstopping voor te schrijven bij een opiaat [een morfineachtige pijnstiller, red.] omdat hij dat maar onzin vindt.’

Miriam Sturkenboom: ‘Dat komt heel vaak voor. Slechts 50 procent van de mensen die een opiaat moeten gebruiken, krijgt daar een middel tegen obstipatie bij.’

Jaap Uithof: ‘Dat zorgt voor een vrij groot percentage ziekenhuisopnames.’

Anneke van Strien: ‘Heel bizar. Zo’n 95 procent van de mensen die een opiaat krijgt, kan niet meer goed naar de wc. Zo’n middel tegen verstopping is echt nodig.’   

Marco Blanker: ‘Ik realiseer me dat ook goed. En toch vergeet ik het ook. Daarom hebben wij een afspraak gemaakt met de apotheek: als wij het vergeten, mag het sowieso worden voorgeschreven.’


Jaap Uithof is apotheker en voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.

Jaap Uithof: ‘Dat doen wij ook. Dat geldt ook voor de combinatie NSAID’s [ontstekingsremmende pijnstillers zoals ibuprofen , diclofenac en naproxen, red.] en maagbeschermers.’

Anneke van Strien: ‘Ik vind het bizar hoe wisselend richtlijnen worden nageleefd. Neem een aandoening als botontkalking: soms zie ik mensen met drie of vier botbreuken en harde indicaties voor medicijnen en die niets gebruiken. Anderen hebben een heel klein fractuurtje en die gebruiken alles: calcium, vitamine D, de bifosfonaten [geneesmiddelen voor het voorkomen en behandelen van botontkalking, red.]…’

Marco Blanker: ‘Die bifosfonaten geven best veel bijwerkingen. En als je al een fractuur hebt gehad, loop je sowieso een hoog risico om opnieuw iets te breken. Je kunt soms nog beter de deurmatjes weghalen in huis. Valpreventie is echt effectiever dan pillen.’

Miriam Sturkenboom: Het grootste probleem bij ouderen vormen de slaap- en kalmeringsmiddelen, de oxazepam, diazepam, enzovoort. Waarom stoppen we die niet?’

Marco Blanker: ‘Het belangrijkste risico voor beginnen met benzo’s is een opname in het ziekenhuis. Die krijg je daar bijna standaard voor het slapen gaan. In onze huisartspraktijk hebben we weinig patiënten die benzo’s gebruiken. Je verdubbelt de kans op een gebroken heup.’

Maar wat is het alternatief?

Marco Blanker: ‘Stoppen is het alternatief. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik heeft daar mooie modeldocumenten voor, waaronder een patiëntenbrief. Eén keer zo’n brief sturen met de suggestie dat je kunt stoppen is al effectief. Dan stopt 10 procent.’

Sommige aanbevelingen uit het onderzoek komen niet in de NGH-standaard terecht. Waarom is dat? Want huisartsen, zo staat in het rapport, lezen vooral NHG-standaarden.

Miriam Sturkenboom: ‘Daar is het ministerie van VWS nu mee bezig. Lastig, want een van de dingen die we moeten constateren in het rapport is: de medicatieveiligheid verbetert gewoon niet.’

Marco Blanker: ‘Er zijn ontzettend veel studies naar het starten van medicatie en heel weinig studies naar het stoppen van medicatie. Wij kunnen als dokters onwijs goed starten met medicatie.‘

Anneke van Strien: ‘Maar stoppen, ho maar.’


Marco Blanker, huisarts en epidemioloog.

Marco Blanker: ‘Ik denk dat wij huisartsen best minder medicijnen kunnen gaan voorschrijven. Maar actief stoppen… dat zit nog niet in de richtlijnen.’

Anneke van Strien: ‘In mijn vakgebied al wel, dat zit bij de ouderengeneeskunde bijna in de genen. Maar zelfs bij ons is het nodig dat we ons realiseren: is dit nog nodig? Wat kan er af? Ik kan me ook voorstellen dat het voor huisartsen moeilijk is een goed overzicht te krijgen van wat een patiënt nu eigenlijk slikt. De ene keer komen medicijnen via het ziekenhuis, dan weer via de huisarts. Bij ons in het verpleeghuis is het, met één voorschrijfsysteem, al lastig, maar ik denk dat het in de eerste lijn nog veel ingewikkelder is.’

Miriam Sturkenboom: ‘Dat is precies waar het heel vaak fout gaat op het moment van communicatie tussen meerdere zorgverleners. Want wie neemt de verantwoordelijkheid? Als een patiënt bij meerdere specialisten komt én de huisarts, dan weet niemand meer wie de regie voert. Het punt waar alles samenkomt is de apotheek. Dus het zou goed zijn als nou die indicatieBij bepaalde geneesmiddelen moeten artsen de ‘reden van voorschrijven’ delen met apothekers. Ook krijgen apothekers inzage in diverse labwaarden van de patiënt, zoals creatinine, natrium, kalium en PT-INR ten behoeve van de medicatiebewaking en patiëntveiligheid. Reden van voorschrijven: artsen vermelden bij 23 geneesmiddelen de reden van voorschrijven op het recept. De 23 geneesmiddelen hebben meerdere indicaties in uiteenlopende doseringen én een smalle therapeutische breedte of risico op ernstige bijwerkingen. De Geneesmiddelenwet bepaalt dit. inderdaad eens op het recept zou worden geschreven en de apotheek meer bevoegdheden krijgt.’

Jaap Uithof: ‘…en dan zie je staan bij indicatie: algemene ziekte.’

Marco Blanker: ‘Er zijn veel huisartsen die alles onder algemeen zetten:code A99Uit het rapport ‘De kwaliteit van het elektronisch patiëntendossier van huisartsen gemeten’ van het NIVEL (2011): ‘(Mogelijk) incorrect gebruik: A97 (geen ziekte) of A99 (andere gegeneraliseerde ziekten) zijn betekenisvolle ICPC-codes bij gebruik voor relevante aandoeningen. De neiging bestaat deze codes als ‘vlucht- of containercodes’ te gebruiken. Huisartsen gebruiken deze codes als men het zo snel niet weet of als het niet-serieuze zaken betreft.’ .’

Meer bevoegdheden dus?

Miriam Sturkenboom: ‘Ja, dus ook bijvoorbeeld het bloed controleren: natrium, kaliumgehalte, de elektrolyten laten meten: lab aanvragen en het vervolgens ook vergoed krijgen.’

Jaap Uithof: ‘Wij hebben het voordeel dat we via het ziekenhuis rechtstreeks laboratoriumuitslagen aangeleverd krijgen: nierfuncties, natrium, kalium. We kunnen ook inloggen in het lab van ziekenhuizen, dus we kunnen alles zien, inclusief medicatiespiegels. We zien dan ook dat veel dingen gewoon helemaal niet gebeuren. Een voorbeeld: als je een ace-remmerAce-remmers remmen de werking van het eiwit ACE, waardoor er minder angiotensine II in de bloedsomloop komt en de bloedvaten zich verwijden. Daardoor daalt de bloeddruk. start of de dosering aanpast, dan moet je eigenlijk na een aantal weken de kalium opnieuw gaan bepalen. Dat gebeurt vaak niet. Nierfuncties moet je echt bijhouden. Ik had deze week een mevrouw bij de balie. Ik keek in de historie van haar nierfuncties. De waarde was altijd zo rond de 40 geweest. En toen opeens gezakt naar 23. En dat was anderhalf jaar geleden. Is nooit meer naar gekeken.’

Anneke van Strien: ‘Aiiii!’

Zijn er meer bevoegdheden die een apotheker zou moeten krijgen?

Miriam Sturkenboom: ‘Dit zou al heel veel doen. Want we zien dus al heel lang dat de controles bij de ace-remmers en de andere middelen waarbij dit nodig is niet plaatsvinden.’

En daardoor komen uiteindelijk ook veel mensen in het ziekenhuis terecht?

Anneke van Strien: ‘Dat kan absoluut een van de aanleidingen zijn.’

Maar wat moet er nu gebeuren dat er nu eindelijk verbetering komt?

Marco Blanker: ‘Als we dit soort zorg zouden protocolleren, zouden we die opnames kunnen voorkomen.’


Miriam Sturkenboom is hoofdonderzoeker onderzoek Medicatieveiligheid voor VWS en hoogleraar.

Miriam Sturkenboom: ‘In ons onderzoek hebben we ook ontslagbrieven nagekeken. Opzienbarend: als er sprake was van een ziekenhuisopname door bijwerkingen van medicijnen, konden we daar vaak niets over vinden in de brief. Dus de arts weet het, maar zet niets in de ontslagbrief. Daarmee stop je de communicatie: de informatie bereikt de huisarts niet. En daarmee stop je ook het leerproces.’

Jaap Uithof: ‘Iets anders dat nog niet genoemd is: in ziekenhuizen worden vaak middelen omgezet in een ander merk omdat de pillen van de patiënt niet altijd in het assortiment van het ziekenhuis zitten. En wat nog wel eens gebeurt is dat mensen met aceremmer A het ziekenhuis in gaan, met aceremmer B weer terug komen en vervolgens beide middelen blijven doorgebruiken, naast elkaar.’

Anneke van Strien: ‘Wat wij regelmatig merken is dat de amo, het actueel medicatieoverzicht, van het ziekenhuis, de apotheek en van ons nooit overeenkomt. Echt: vrijwel nooit kloppen ze. Ze zijn allemaal anders.’

Miriam Sturkenboom: ‘Het is tijd voor een landelijk dossier.’

Jaap Uithof: ‘Ik roep al een tijdje dat er in het nieuwe kabinet een staatssecretaris ICT in de zorg moet komen. We denderen op een ravijn af. Iedereen heeft zijn eigen systeempje en niets kan met elkaar communiceren.’

Miriam Sturkenboom: ‘Het besloten netwerk voor de zorg via het landelijk schakelpunt (LSP) is niet geaccordeerd uit angst dat de privacy niet kan worden geborgd. Maar als je doorhebt hoeveel problemen en medicatiefouten een landelijk dossier zou kunnen voorkomen…’

Marco Blanker: ‘Het LSP is puur politiek. Huisartsen willen collectief niet meedoen omdat ze bang zijn dat anderen in de samenvatting kunnen en dan ook zorg kunnen gaan leveren. Volstrekt irreëel, maar dat is met de meeste angsten zo.’

Miriam Sturkenboom: ‘Tot het zover is, moeten apotheken meer bevoegdheden krijgen om labwaardes aan te vragen. Huisartsen moeten de indicatie beter vermelden op het recept. En: er moeten heel duidelijke afspraken worden gemaakt over wie de regie voert. Niet meer denken: een ander doet het wel. Het is communicatie, communicatie, communicatie.’

Marco Blanker: ‘Weet je wat we ons moeten realiseren? Dat het vak gewoon te ingewikkeld is geworden om in je eentje te doen. We hébben gewoon apothekers nodig die even erbij zetten dat die nierfunctie nog moet. Of dat er een interactie is die je niet kent omdat je eigen HIS die niet registreert.’

Maar wie is dan de probleemeigenaar?

Marco Blanker: ‘Als ik voorschrijver ben, ben ik de probleemeigenaar. Maar ik laat me graag influisteren van: er klopt iets niet. Er moet iets anders, of er moet iets bij, of er moet iets af. Het is nu eenmaal teamwork.’

Anneke van Strien: ‘Ja, absoluut. Je moet het echt samen doen. Daar heeft de patiënt ook recht op.’


Medisch journalist Alliëtte Jonkers leidde dit tweede rondetafelgesprek namens Zorgveilig.nl. Haar eerste rondetafelgesprek over de impact van een klacht of claim is hier te lezen.

Share Button

Is openheid wel zo vanzelfsprekend?

Transparantie is de kern van de GOMA, de gedragscode voor de afhandeling van medische aansprakelijkheid. Maar wat betekent transparantie eigenlijk?  Dr. Erna Scholtes promoveerde op dit onderwerp en schreef er voor de Letselschaderaad een  essay over. Stichting ZorgVeilig.nl maakte er een fraai boekje van.
Hieronder een fragment uit haar essay.

Auteur: dr. Erna Scholtes

Openheid als voorkeur
De maatschappelijke roep om openbaarheid en openheid is overal. De laatste decennia heeft de hang naar transparantie enorme vlucht genomen, zozeer dat het lijkt alsof al die openbaarheid en openheid vanzelfsprekend is. Alsof het de norm is.
Wij willen weten.
Wij kunnen weten.
Wij zullen weten.

De groeiende behoefte aan informatie past bij de tijdgeest. Onbehagen ligt er aan ten grondslag. Schaalvergroting van publieke voorzieningen zoals onderwijs, zorg en lokaal bestuur ontneemt de mogelijkheden tot herkennen en gekend worden. Autoriteiten – bestuurders, banken, rechters, wetenschappers en dokters, – blijken niet zo onfeilbaar als we zouden willen. De toga of witte jas is niet meer vanzelfsprekend toereikend voor gezaghebbende uitspraken. Maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft vaste grond onder de voeten gekregen. We willen de herkomst van producten kennen en kunnen nagaan hoe ze tot stand gekomen zijn. Internationale organisaties als de EU en het IMF zijn onderhevig aan kritiek, zeker als de formele macht uitgebreid wordt. Lidstaten en donoren willen zien waaraan het geld besteed wordt. En hoe zit het daar eigenlijk met de democratische controle?

Nu er weinig praktische bezwaren meer zijn om informatie snel, grenzeloos en nagenoeg kosteloos te verspreiden, wordt de eis aan beschikbaarheid ervan wel heel vanzelfsprekend. Technische beperkingen zijn er immers niet. En als er dan ook nog eens meer mondige mensen zijn, die meer vragen stellen bijvoorbeeld omdat ze na privatisering van publieke voorzieningen ‘meer te kiezen hebben’, ja dan is er geen houden meer aan: wij zullen weten!

Maar is openheid als voorkeur wel zo vanzelfsprekend? Is het realistisch, haalbaar? Maar ook: doen we er wel goed aan, is het wenselijk?
Die vragen zijn de moeite waard om nader te onderzoeken in dit bescheiden boekje.

Benieuwd naar het hele essay van Erna Scholtes? Het boekje is gratis te bestellen door een mail te sturen naar info@letselschaderaad.nl

 


Dr. Erna Scholtes (1958) is bestuursadviseur in de publieke sector bij Twynstra Gudde. Zij houdt zich bezig met (evaluatie)onderzoeken rond beleid, bestuur en toezicht. Opdrachtgevers zijn bestuurders en toezichthouders bij de rijksoverheid, in de zorg en het onderwijs. Als buitenpromovendus deed zij onderzoek naar de betekenissen van het begrip transparantie in het politiekbestuurlijk discours, dat uitmondde in het proefschrift Transparantie, icoon van een dolende overheid. Promotores waren prof. dr. Pauline Meurs en prof. dr. Paul Frissen. Het werd zowel genomineerd voor de Van Poeljeprijs 2012 voor het beste bestuurskundige proefschrift, als voor Boek van het Jaar 2012 door de Orde van Organisatieadviseurs. Paul Schnabel schrijft in nrc van 5 mei 2012: ‘Het proefschrift van Erna Scholtes is te lezen als een zedenschets van het moderne politieke discours.’

Share Button

"To err is human. Maar: hoe ga je ermee om?”

Sinds prof. dr. Ate van der Zee aantrad tot de Raad van Bestuur van het UMC Groningen, is het aantal meldingen van calamiteiten fors gestegen. En dat is goed nieuws. “Vijf jaar geleden stuurden we jaarlijks vier tot zes gevallen door naar de Inspectie, nu meer dan dertig.”

 

Auteur: Machiel Rebergen

U heeft in uw ziekenhuis carrière gemaakt als gynaecologisch oncoloog. Waarom wilde u een bestuursfunctie?
“Dat is een groeiproces geweest. Je specialiseert je als arts, dan word je hoofd van een onderafdeling, en uiteindelijk heeft dat hiertoe geleid. Het is leuk om zulke stappen te maken. Maar ik ben ook nog actief als arts. Een halve dag per week zie ik patiënten in de polikliniek, en ik opereer een halve dag in de OK. Alleen niet meer in de leidende rol. Die neemt de generatie na mij nu op zich. Ook begeleid ik nog studenten.”

Is patiëntveiligheid in het UMCG een dynamisch of een statisch onderwerp?
“Dynamisch, zonder meer. En dat zal het ook blijven. Tien, vijftien jaar geleden werd dat niet zo expliciet uitgesproken in de medische wereld. We vonden het vanzelfsprekend. Artsen, verpleegkundigen, iedereen deed zijn best patiënten zo zorgvuldig en veilig mogelijk te behandelen. Nu staat het op de voorgrond. Het is iets geworden waar we prioriteit aan geven.”

Waarom?
“Enerzijds de ontwikkeling van het ziekenhuis zelf: wij zijn ons, zoals alle universitaire ziekenhuizen, veel meer gaan toeleggen op complexe zorg. Dat houdt in dat je werkt met kwetsbare mensen. Daarom ga je automatisch meer aandacht schenken aan veiligheid. Anderzijds: de maatschappij vraagt het van ons. Zeer terecht, overigens.”

Wat verandert er dan in de praktijk? Hebben we het dan over protocollen of over cultuur?
“Beide. Er is aandacht voor het onderwerp vanuit de Raad van Bestuur. Het staat bij vergaderingen en werkoverleggen prominent op de agenda. Het wordt besproken in het jaarverslag, in toespraken, op intranet. Kortom, het is onderdeel van de cultuur geworden. Je merkt dat zorgprofessionals de kwaliteit van onze zorg voortdurend willen verbeteren, ook door te leren van fouten. Veelzeggend is dat we vijf jaar geleden vier tot zes calamiteiten per jaar naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stuurden, en nu meer dan dertig. (In 2016 waren het 31 meldingen.) Vanzelfsprekend niet omdat we opeens veel meer calamiteiten hebben, maar omdat we zaken veel sneller melden.”

“Wij werken met kwetsbare mensen. De maatschappij vraagt zeer terecht om prioriteit voor patientveiligheid”

Dan moet je dat als bestuurder ook actief stimuleren, lijkt me.
“Dat doen we ook. We hebben de Commissie Calamiteiten Patiëntenzorg (CCP) opgericht, een gevarieerd team van professionals waar elke potentiële calamiteit intern gemeld wordt. Zij analyseren de fout zelf, de betrokken personen en ook – heel belangrijk – het totale zorgsysteem. Je ziet namelijk vaak dat het op meerdere gebieden een klein beetje fout gaat, en dat die foutjes samen leiden tot één grote fout. Er is ook een commissie die alle sterfgevallen bekijkt – er overlijden in ons ziekenhuis zo’n zevenhonderd mensen per jaar. Plus, op alle afdelingen hebben we commissies waar minder ernstige incidenten gemeld worden.”

Die stijging van vier tot zes meldingen naar 31, dat zegt iets over de bereidheid om een fout te melden?
“Zeker. We proberen een veilige omgeving te creëren. De commissie, die bestaat uit zorgprofessionals, zal je eerlijk behandelen, dat ten eerste. Daarnaast is er twee keer per jaar een bijeenkomst, voor iedereen toegankelijk, waarin collega’s zelf vertellen over zaken die fout zijn gegaan, wat dat met ze deed, wat ze ervan geleerd hebben. Heftige bijeenkomsten, maar erg belangrijk. Ook hebben we het Peer Support team opgericht, om steun te bieden aan de collega die de fout heeft gemaakt. Daar was in het verleden te weinig aandacht voor. Terwijl je je na een fout enorm zorgen maakt. Over de patiënt, de gevolgen. Dat heeft grote impact. Dat team bestaat uit ongeveer zeventig collega’s. Zowel medici als verpleegkundigen. Ze worden voorgedragen vanuit de afdelingen en deze mensen worden getraind door Jo Shapiro. Zij is bij ons bijzonder hoogleraar en heeft dit systeem eerder in haar eigen ziekenhuis in Boston opgezet. Als er iets fout gaat, kun je met zo iemand in gesprek en mentale ondersteuning krijgen. Zo laat het ziekenhuis zien: het gaat ons ook om jullie welzijn. Je voelt je onderdeel van een team. In een veilige omgeving. Overigens, we hebben ook aandacht voor disclosure gesprekken: hoe vertel je een patiënt of een nabestaande dat je een fout hebt gemaakt? Dat is erg moeilijk, weet ik uit ervaring.”

Je instinct zegt: hopelijk komt niemand erachter.
“Ja, maar voor het vertrouwen op lange termijn moet je toch open zijn. Alleen zo leer je ervan. To err is human. De vraag is alleen: hoe ga je ermee om? Het zal altijd lastig blijven je fouten toe te geven. We kunnen alleen een zo veilig mogelijke situatie creëren waarin alles wat boven moet komen, ook echt boven komt.”

En de openheid richting media en publiek? Is daarin iets veranderd? “Wij publiceren sinds 2013 in ons jaarverslag over calamiteiten. Anoniem gemaakt, om de privacy van patiënt en zorgverlener te beschermen. In de NFU (Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra) spreken we daar nu ook over: hoe kunnen we gezamenlijk over dit onderwerp communiceren richting de samenleving?”

“Hoe vertel je een patiënt of een nabestaande dat je een fout hebt gemaakt? Dat is erg moeilijk, weet ik uit ervaring”

Kan het ook averechts werken? Onnodig angst zaaien bijvoorbeeld?
“Als je alleen aandacht zou hebben voor fouten, is dat een risico. Maar als je het zorgvuldig doet, en ook vertelt dat meer dan 99 procent van alle behandelingen zonder problemen verloopt, denk ik niet dat er zo gauw paniek zal ontstaan.”

Van fouten leren is dus de kern van openheid?
“Het belangrijkste is dat je blijft leren en je in blijft zetten voor verbetering. Wat de komende jaren beter zal worden, is de manier waarop we informatie verwerken. Er komen zoveel data op ons af, dat het soms lastig is de kern ervan te doorgronden. Om helder te zien waar knelpunten zitten, waar we precies iets kunnen verbeteren. Al die informatie goed begrijpen en gebruiken, daar zullen we beter in worden. Het gevolg daarvan zal zijn dat je als verpleegkundige of arts gaat zien dat de registratie ook in je eigen voordeel is. Je krijgt beter inzicht in je prestatie. Dat is ook leuk. Het stimuleert.”

Heeft u een schoolvoorbeeld van een maatregel die goed gewerkt heeft?
“Een praktisch voorbeeld: tijdens een operatie is een gaas achtergebleven in een patiënt. Een calamiteit. Het was een operatie die zes, zeven uur duurt. Honderden gaasjes gaan er dan doorheen. Er is een bord waaraan die gaasjes komen te hangen, aan beide kanten, aan haakjes. Omdat het team de achterkant van dat bord niet kon zien, zagen ze over het hoofd dat er een gaasje miste. Daarom zijn die borden nu van doorzichtig perspex.”

Heeft u zelf weleens met een calamiteit te maken gehad?
“Ja, onder andere tijdens mijn opleiding tot gynaecoloog. Het betrof een bevalling, waarbij uiteindelijk het kind in een heel slechte conditie geboren werd. We hebben naar aanleiding daarvan een aantal verbetermaatregelen op de verloskamers genomen. Ik heb nog ]langere tijd contact gehouden met de ouders. Het was een heel dramatisch gebeuren met een slechte afloop. Uiteraard het meest afschuwelijk voor de ouders. Het heeft echter ook op mij zo’n indruk gemaakt, dat ik tot op heden, inmiddels 30 jaar na dato, nog af en toe eraan terugdenk.”

De zaak van baby Jelmer heeft veel aandacht gekregen. Hij onderging in 2007 een darmoperatie en werd met een ernstige hersenbeschadiging wakker uit de narcose. Het UMCG meldde de calamiteit. Later erkende het ziekenhuis slechte communicatie en dat het slechte nazorg heeft geboden, maar het ontkent een medische fout.
“Ontzettend pijnlijk. Voor alle betrokkenen. Wat wij ervan geleerd hebben: dat de communicatie met ouders en patiënten transparanter moest. Daar doen we veel aan. Helaas is deze kwestie juridisch nog niet afgewikkeld. Ik hoop voor iedereen dat dat snel gebeurt.”

Het eerste rapport van de Inspectie concludeerde: medische fouten hebben geleid tot de hersenbeschadiging. Vervolgens werd dat rapport ingetrokken. In het vervangende rapport ontbrak die cruciale conclusie.  De (toenmalige) Nationale Ombudsman zegt: het ziekenhuis heeft de Inspectie onder druk gezet.
“Ik weet van deze kwestie niet alle details, ik was toen nog geen bestuurslid, maar wat ik kan zeggen: de Inspectie is onafhankelijk, die laat zich niet door een ziekenhuis de wet voorschrijven. En zo hoort het ook. Het is een ontzettend nare en ongelukkige situatie.”

Openheid over medische fouten is een zaak van lange adem, getuige de recente kno-kwestie in het UMC Utrecht of het overlijden van een jonge hockeyer in het Tergooiziekenhuis in Hilversum. In hoeverre is zoiets in het UMCG nog mogelijk?
“We doen ons uiterste best dat te voorkomen, maar helemaal zeker weet je het nooit. Elk overlijden in ons ziekenhuis wordt sowieso onderzocht. We proberen als organisatie zo sensitief mogelijk te zijn voor signalen dat op een afdeling iets mis is op het gebied van kwaliteit en veiligheid. Belangrijk is dat we uitgaan van vertrouwen in onze mensen.”

Wat kan ik als patiënt of naaste zelf bijdragen aan de veiligheid?
“Goed opletten. Als je je ergens zorgen over maakt, verpleegkundigen en dokters aanschieten en het bespreken.”

Tenslotte: in hoeverre draagt de marktwerking in de zorg volgens u bij aan patiëntveiligheid?
“Ik denk dat marktwerking de kwaliteit van zorg niet ten goede komt.”

Dat moet u even uitleggen.
“Het ligt genuanceerd. Voor relatief eenvoudige zorg die je in hoog volume doet, kan het goed zijn de zorg te standaardiseren – en daarna te concurreren. Je doet dan één onderdeel heel efficiënt. Maar: in UMC’s doen we complexe zorg. Efficiëntie is ook dan gewenst, maar die kan niet altijd prevaleren. Domweg omdat er meer aanvullend onderzoek nodig is, en er beter nagedacht moet worden. In geval van oncologie bijvoorbeeld, is het beter als je met andere ziekenhuizen en zorgaanbieders een netwerk vormt, zonder dat je aandacht hoeft te hebben voor concurrentie. Een keten van zorg waarbij je met elkaar het beste voor de patiënt kunt doen, daar waar dat het beste kan. Dat komt ook de veiligheid ten goede. Gereguleerde marktwerking, dus. Zoals we eigenlijk al in Nederland hebben.”

 

 

 

 

 

 

 


Prof. dr. Ate van der Zee rondde zijn studie Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen cum laude af. Hij werkt sinds 1994 in het UMCG als gynaecologisch oncoloog – in het bijzonder gespecialiseerd in eierstokkanker. Sinds 2000 is hij hoogleraar in dat vakgebied. Hij begeleidde tientallen promovendi. Sinds 1 januari 2013 is hij lid van de Raad van Bestuur, in 2016 werd hij daarin vice-voorzitter. Ate van der Zee is o.a. ook lid van de Stuurgroep Nationaal Programma Palliatieve Zorg (ingesteld door het ministerie van VWS) en voorzitter van het bestuur van Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG). Een dag per week is hij nog actief als arts.

 

Share Button

Wees nou eens zelfsturend!

Zelfsturing is het nieuwe toverwoord in de zorg. Sinds het succes van Buurtzorg – de in 2006 door Jos de Blok opgerichte ‘zelfsturende’  thuiszorgorganisatie – wordt het concept met graagte omarmd. Lagere personeelskosten, meer tevredenheid op de werkvloer en een stijging van de arbeidsproductiviteit. Wie wil dat niet? Maar succes is niet verzekerd.

 

Auteur: Anne Groenman

Vandaag heeft Miriam een route langs zeven cliënten. Bij de een hoeft ze alleen de kousen aan te trekken, bij de ander is ze dik een uur bezig met het douchen en verzorgen van de cliënt. Vervolgens gaat ze door naar kantoor om dingen te regelen, de mail bij te werken en andere klusjes te doen.

Miriam werkt in een klein ‘zelfsturend’ team dat veel zelf moet oplossen. Het team heeft bijvoorbeeld geen planner of een manager in dienst. Bij uitval of ziekte is het soms lastig om de planning rond te krijgen, zucht Miriam. Omdat iedereen gelijk is, is het soms moeilijk om ook de taken die geen prioriteit hebben, gedaan te krijgen. “Als we tijd te kort komen, is de keuze snel gemaakt: cliënten gaan voor en minder belangrijke dingen worden uitgesteld.”

Dit is een van de valkuilen van zelfsturing volgens Miriam, die graag anoniem wil blijven. Klagen over zelfsturing wordt immers vaak uitgelegd als eigen tekortkoming. Ze werkt sinds een jaar als verpleegkundige in een zelfsturend team in de thuiszorg. Hiervoor werkte ze in het ziekenhuis en dat was naar eigen zeggen “toch wel andere koek”. “In een grote organisatie als een ziekenhuis ligt alles strak vast, hier moeten we echt alles zelf regelen”, zegt ze.

Niet efficiënt
Toen Miriam een jaar geleden in dit team begon was er weinig structuur te bekennen. “Iedereen deed z’n best, maar werkte wel op haar eigen manier”, zegt ze. “Een goede basis ontbrak.” Waren er gaten door uitval of ziekte? Dan namen ze een nieuwe collega aan, in plaats van te kijken naar de kern van het probleem. Die nieuwe collega werd vervolgens niet goed ingewerkt, omdat de werkdruk al zo hoog was. “Dus kende zij de afspraken niet goed en zo stapelden de problemen zich op”, vertelt ze, zichtbaar gefrustreerd.

Zelfsturing leidde in het team van Miriam tot inefficiëntie en een wirwar van werkwijzen. “Ik ben wel eens anderhalf uur bezig geweest om incontinentiemateriaal te bestellen. Ik wist precies wat ik moest hebben, maar kon nergens terugvinden hoe ik dat kon bestellen.” Het frustreerde haar vooral dat de afspraken erg vaag waren toen ze net in het team kwam. “Als je een werkplan opstelt met het hele team, dan is er een veel betere basis waarmee je kunt werken”, vindt de verpleegkundige.

Hype
Organisatieadviseur Lenette Schuijt herkent dit soort frustraties. Ze schreef verschillende managementboeken en geeft door het hele land trainingen aan organisaties op het gebied van leiderschap en zelfsturing. “Door de hype rondom zelfsturing denkt iedereen dat het per definitie iets goeds is”, legt ze uit. “Het kán inderdaad erg goed werken, maar het is echt niet zo makkelijk als het lijkt.” Medewerkers moeten geholpen worden in het proces en het concept moet bovendien zorgvuldig worden doorgevoerd. “Dat gaat niet van de ene op de andere dag”, zegt Schuijt. “Het kan maanden duren voordat een zelfsturend team écht goed op weg is.”

[ref]In haar meest recente boek ‘Wat bezielt ons? Van verstarring naar vitaliteit’ beschrijft Lenette Schuijten de verouderde systemen waarin we vast lijken te zitten. Ook gaat ze in op nieuwe levens- en werkwijzen, onder andere in de zorg. Het boek heeft een optimistische toon en biedt nieuwe perspectieven.[/ref]

Motivatie
Toch hoor je in de media veelal positieve verhalen over zelfsturende teams. Niet zo gek, vindt Schuijt, want met mislukte pogingen ga je niet te koop lopen. Ze kent genoeg voorbeelden van organisaties die zelfsturing hebben teruggedraaid, omdat het toch niet bleek te werken. “Als zelfsturing enkel om financiële redenen wordt ingevoerd, kun je er net zo goed meteen mee stoppen: dat gaat niet werken”, beweert Schuijt. Want hoewel zelfsturing op lange termijn wel degelijk leidt tot lagere personeelskosten, moeten de medewerkers wel achter de omschakeling staan.

Miriam beaamt dat: “Sommige collega’s hebben meer feeling voor zelfsturing dan andere. Je hebt mensen die het voortouw nemen met initiatieven tot verbetering en collega’s die daar achteraan lopen. Een aantal collega’s ziet in dat er binnen ons team iets moet veranderen en stopt er energie in om dit voor elkaar te krijgen”, legt ze uit. “Aan de andere kant blijft er binnen het team verzet tegen veranderingen.”

Volgens de verpleegkundige is het daarom belangrijk om binnen het team een goede mix van persoonlijkheden, leeftijd en opleidingsniveau te hebben. “Je hebt niet alleen ‘doeners’ nodig, maar ook mensen die het overzicht kunnen bewaren.”

[ref] 3 tips van Lenette Schuijt om van zelfsturing een succes te maken:

1. Geef teams genoeg mogelijkheden om écht zelfsturend te zijn. Zelfsturing werkt alleen als teams de vrijheid hebben om eigen beslissingen te maken en financiën te beheren.

2. Geef iedereen een eigen rol binnen het team. Dat vergroot de betrokkenheid.

3. Investeer in goede ondersteuning bij zelfsturing. Besteed aandacht aan efficiënt vergaderen,  feedback geven en het vastleggen van afspraken.[/ref]

 

  

Leiders en volgers
Toch kun je zelfs met de juiste mix niet voorkomen dat er ‘leiders’ en ‘volgers’ zijn binnen een zelfsturend team, meent Schuijt. “Dat is ook helemaal niet erg. De een heeft betere leiderschapskwaliteiten dan de ander”, vindt ze. Het zou volgens haar pas een probleem worden als iedereen op één persoon gaat leunen, want dan heb je alsnog een soort manager binnen het team.  “En dat is nou juist níet de bedoeling van zelfsturing.”

Schuijt is dan ook een voorstander van het verdelen van rollen binnen een team. Zo is iemand verantwoordelijk voor bijvoorbeeld het rooster, het ziekteverzuim of de financiën. Maar, benadrukt ze, dat betekent dus niet dat degene die verantwoordelijk is voor het rooster, ook altijd het rooster moet maken. “Diegene heeft de verantwoordelijk dat er elke week een rooster ligt, maar kan die taak prima uitbesteden aan telkens een andere collega die hier tijd voor heeft.”

Vastroesten
Daar zit ook een gevaar aan. Mensen worden immers minder flexibel als ze gewend raken aan een bepaalde taakverdeling. “Het zou ideaal zijn als taken twee keer per jaar rouleren, zodat iedereen om en om verantwoordelijk is voor bepaalde zaken”, vindt Miriam. Toch merkt ze dat, mede door onvoorziene tekorten, taken vaak bij de collega’s blijven liggen die het al goed kunnen. “Als je al weinig tijd hebt en iemand doet al een paar maanden de planning, dan is het makkelijk om haar die taak te laten houden.”

Het personeelstekort is binnen het team van Miriam het grootste probleem. Dit heeft voornamelijk te maken met onverwacht vertrek van collega’s en ziekteverzuim. Invalkrachten liggen niet voor het oprapen en moeten bovendien ook goed in het team passen. Daarnaast werken ze met een urenverhouding van 60% zorg en 40% overige werkzaamheden, zoals het regelen van zaken voor cliënten en vergaderen. “Het is gewoon niet haalbaar om alles te kunnen doen in een team waar de werkdruk zo hoog ligt”, zegt Miriam zorgelijk. “Omdat de cliënten dan voor gaan en we een klein team zijn, schieten de extra taken die je hebt als zelfsturend team er vaak bij in.” Ze benadrukt dat dit in een bestaande organisatie minder het geval is, omdat de verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld het rooster dan bij een planner ligt.

Sturing voor zelfsturende teams
In zelfsturende teams kan het dus heel makkelijk zijn om aan te blijven modderen met problemen. Er is immers toch geen controle van bovenaf. “Een regiocoach komt wel met voorstellen”, legt Miriam uit. “Maar uiteindelijk moet je het probleem toch binnen het team oplossen. En dan speelt weer het probleem van leiders en volgers: want wie gaat dat oppakken?”

Soms is er gewoon iets meer sturing van buitenaf nodig, vindt Schuijt. Ze heeft in haar carrière al ontzettend veel vormen van zelfsturing voorbij zien komen. “Dat gaat van volledige zelfsturing met een landelijk hoofdkantoor, zoals bij Buurtzorg, tot een organisatie die op papier hiërarchisch lijkt, maar waar in de praktijk veel ruimte is voor eigen inbreng”, legt ze uit. Het is dus helemaal geen gek idee om hulp in te schakelen als het niet goed gaat.

In een van de organisaties die ze advies gaf, werd bijvoorbeeld besloten om het ziekteverzuim uit te besteden aan iemand van buitenaf. “De collega’s vonden het niet prettig om elkaar aan te spreken op een te hoog ziekteverzuim”, vertelt de organisatieadviseur. “Dan werkt het juist goed om er een onafhankelijke persoon bij te roepen die de situatie zakelijk kan bekijken.”

Ondanks haar ongeduld, houdt Miriam hoop. “Ik blijf het positief bekijken. We zijn bezig met het oplossen van de problemen, maar het kost gewoon tijd om alles goed op de rit te krijgen.”

De naam van de verpleegkundige (Miriam) is om privacy redenen gefingeerd.


Zelfsturing komt voort uit de wetenschap van de sociotechniek. Het staat voor een bedrijfskundige stroming met als doel het optimaliseren van zowel de kwaliteit van arbeid als de structuur van een bedrijf. Ulbo de Sitter, de grondlegger van sociotechniek in Nederland, vatte deze stroming samen als “complexe taken in een eenvoudige organisatie in plaats van eenvoudige taken in een complexe organisatie”.  De opvattingen van De Sitter zijn vooral gericht op ontbureaucratisering. Geen wonder dat het idee van zelfsturing juist in de zorg massaal wordt omarmd.

 

Share Button

Ervarend leren in de zorg werkt!

Hoe kijken zorgprofessionals naar hun vak wanneer ze hebben ervaren hoe is het om zelf cliënt te zijn? In De ParticipatieKliniek van V&VN maken verzorgenden en verpleegkundigen uit de ouderenzorg het mee. De bedenkers van het concept – Stichting ZorgVeilig.nl en Arboriginals – lieten het effect van de 24-uurs evenementen onderzoeken. Conclusie: het leidt tot meer persoonlijk leiderschap en professionaliteit en het zet mensen aan tot anders (samen)werken.

Auteur: Jos Bus, Stef Verhoeven, Arjella van Scheppingen
Fotograaf: Mascha Hendriks

In ieder zorgbeleid en in elke zorgmissie en -visie staat de cliënt central. Uiteraard en terecht. De langdurige ouderenzorg staat al jaren volop in de belangstelling. Meestal niet positief: bezuinigingen, verpleeghuizen op zwarte lijsten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, acties van bekende Nederlanders om de gebrekkige zorg van hun ouders aan de kaak te stellen. Uit de maatschappelijke discussie over de ouderenzorg blijkt dat we als maatschappij goede zorg voor onze ouderen uiterst belangrijk vinden. Tegelijkertijd ervaren de verzorgenden en verpleegkundigen uit de ouderenzorg doorgaans publiekelijk weinig waardering voor hun werk.

Daarom is beroepsvereniging V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland) De ParticipatieKliniek gestart. Dit is een initiatief om de binnenkant van de ouderenzorg in de schijnwerpers te zetten, door die zorg te beschouwen door de ogen en monden van toegewijde en gepassioneerde professionals. Door de zorg te voeden vanuit het vakmanschap en de trots van degenen die meer zijn dan anonieme handen aan het bed. Het concept is bedacht, ontwikkeld en in uitvoering gezet samen met Stichting Zorgveilig.nl en communicatiebureau Arboriginals. De financiering komt van VWS.

De beweging
De ParticipatieKliniek is een beweging in wording, een podium waar verpleegkundigen en verzorgenden uit ouderenzorg elkaar stimuleren in hun professionaliteit en beroepstrots. Een beweging is een sociaal veranderingsproces. Het draait daarbij om ‘community building’, om het opbouwen en uitbreiden van een groep gelijkgestemde, gemotiveerde mensen. Dat vraagt om een collectief leer- en ontwikkelproces dat niet geheel te sturen is, maar dat je wel impulsen kunt geven. Die impulsen zijn in De ParticipatieKliniek opgebouwd en gefaseerd volgens Theory U (Scharmer, 2007). Met een 24-uurs belevings- en leerevent, een landelijke online en live campagne en sessies binnen zorginstellingen om ervaringen te delen, te verspreiden en te borgen (de zogeheten ParticipatieClinics). We lichten het eerste onderdeel van de beweging verder toe naar zowel opzet als effect.

Ervarend leren
Hoe zou de bejaarde versie van jezelf willen leven en wonen? Wat voor zorg gun je jezelf? Hoe voelt het om oud, beperkt en cliënt in de ouderenzorg te zijn? Hoe zou je je eigen wensen en dromen morgen in praktijk kunnen brengen? Dat ontdekken zorgprofessionals tijdens een etmaal durend verblijf in De ParticipatieKliniek. Een actieve, theatrale, prikkelende en uitdagende manier om nieuwe wegen te ontdekken van jezelf, je team en de zorg.

[ref]Behoefte aan sociaal contact
Claudia Straver (40), activiteitenbegeleidster bij zorginstelling Volckaert in Dongen, werkt 20 jaar in de zorg: “Vooral het cliënt-zijn vond ik best heftig. Ik had COPD, dus droeg een zuurstofbril, en was zeer slechtziend. Bovendien zat ik in een rolstoel. Ik voelde me behoorlijk geïsoleerd, het was zo lastig om met anderen te praten. Maar van binnen, onder die mankementen, was ik gewoon mijn sociale zelf en had ik wel behoefte aan contact. Ik snap echt goed dat je je alleen voelt wanneer je beperkingen het contact met de omgeving belemmeren.”[/ref]

Het 24-uurs event vindt plaats in een – tot dan half leegstaande – zorginstelling in het Brabantse stadje Megen, bij Oss. De instelling is heropenend en omgedoopt tot ‘hersteloord voor beroepstrots en vertrouwen’. Van September 2016 tot en met afgelopen januari vonden er vijftien events plaats. Per keer werden 45 verzorgenden en verpleegkundigen uit één zorgorganisatie ‘opgenomen’. Later dit jaar volgen er nog meerdere events.

In het eerste gedeelte van het programma ervaren de deelnemers hoe is het om oud, beperkt en afhankelijk te zijn. In het tweede gedeelte reflecteren ze op die ervaring en op de betekenis daarvan voor de invulling van hun eigen werk. 

[ref]Onmacht opent je ogen
Lucie Hoenselaar (54), verzorgende bij BrabantZorg, werkt 35 jaar in de zorg: “Ook al werk ik al 35 jaar in de zorg, mijn ogen zijn weer even geopend. De onmacht die ik als cliënt heb ervaren in De ParticipatieKliniek heeft ervoor gezorgd dat ik op mijn werk weer wat alerter ben. Af ent oe moet je even pas op de plaats houden. Stilstaan en tijd nemen voor de cliënt. Neem niet alles als vanzelfsprekend aan: met luisteren naar elkaar kom je verder. Dit zou ik ook willen meegeven aan collega’s. Het is zo makkelijk voor ons om vast te houden aan vaste gewoonten. Doe het eens een keer anders: dat houdt je scherp en levert je gegarandeerd wat op.”[/ref]

Werkt het?
De ParticipatieKliniek heeft als motto en doel om ‘de blik te kantelen en de zorg te bewegen’. Het leerevent is vooral gericht op het eerste deel: het kantelen van de blik. De campagne en organisatie- interventies zijn weer meer gericht op het bewegen van de zorg.

In opdracht van VWS en V&VN heeft dr. Arjella van Scheppingen onderzocht in hoeverre de gestelde doelen zijn ingelost. Passend bij de beperkte omvang en duur van de pilotperiode (het eerste half jaar) lag de nadruk in het onderzoek op het 24-uurs leerevent.

Onderzoeksmethode
Als inhoudelijke basis voor het onderzoek koos men de Self-Determination Theory, een motivationele theorie die stelt dat er aan persoonlijk leiderschap drie basisbehoeften ten grondslag liggen: autonomie, competenties en verbondenheid. Gekozen is voor actieonderzoek waarin zowel kwantitatieve als kwalitatieve data zijn verzameld. Deelnemers vulden tijdens het event een vragenlijst in (logboekje). Deze ouput is aangevuld met opgetekende gedeelde verhalen en door facilitatoren vastgelegde indrukken en citaten. Al deze gegevens zijn verwerkt met het statistische programma SPSS (gemiddelden zijn getoetst met T-tests, verbanden met regressieanalyses) en met kwalitatieve datamatrices (waarmee voorkomende issues/topics zijn gescoord).

Effecten
In totaal namen 619 verzorgenden en verpleegkundigen deel aan het 24-uurs event. Zij werken in 17 zorginstellingenen vertegenwoordigen diverse leeftijdscategorieën en jaren dienstverband inde zorg. De meerderheid (85%) koos er zelf voor om naar het event te komen (zij zijn niet gestuurd door hun organisatie) en vrijwel iedereen (98%) is intrinsiek gemotiveerd om in de zorg te werken. Het event krijgt een geode waardering (8,6 gemiddeld, verpleegkundigen 8,8; verzorgenden 8,5). Doet het leerevent wat het beoogt te doen? Uit de analyses blijkt dat De ParticipatieKliniek bij vrijwel iedereen leidt tot nieuwe inzichten en in hoge mate aanzet tot een andere manier van (samen)werken. Verdeeld over de drie fasen in het 24-uurs event:

  1. Samen Zien (ervaren hoe het is om oud en zorgafhankelijk te zijn) leidt voor 97% van de deelnemers tot nieuwe inzichten, vooral over wat de echte zorgbehoeften zijn van cliënten en hoe daarnaar te handelen. Deze fase zet 95% van de deelnemers aan tot een andere manier van omgaan met cliënten, waarbij beter communiceren met cliënten en meer rust inbouwen de boventoon voeren.
  2. Samen Delen (als zorgprofessional kennis en ervaringen delen) leidt voor 87% tot inzichten, vooral over het vakgebied zelf, de complexiteit en waar het wel/niet goed gaat. Deze fase zet voor 84% aan tot een andere manier van (samen)werken en bidet vooral handvatten om in gesprek te gaan over de manier van werken onderling en met diverse andere betrokkenen.
  3. Samen Doen (inzichten en ervaringen omzetten in haalbare verbeteracties) leidt voor 75% van de deelnemers tot nieuwe inzichten. Vooral over hoe men gezamenlijk functioneert in het team en met andere betrokkenen. Het zet 84% van de mensen aan tot het zelf aanbrengen van kleine impulsen voor een positieve werksfeer, prettige samenwerking en betere zorg.

Regressie-analyses tonen aan dat De ParticipatieKliniek bijdraagt aan ervaren Persoonlijk Leiderschap (inclusief de drie basisbehoeften autonomie, competenties en verbondenheid uit de Self Determination Theory). En ook aan ervaren Professionaliteit en Duurzame Inzetbaarheid. Hoewel de drie fasen Samen Zien, Samen Delen en Samen Doen ieder afzonderlijk bijdragen, blijkt het 24-uurs leerevent als geheel meer op te leveren dan de som van de afzonderlijke delen.

Conclusies
Op basis van het onderzoek is de conclusie dat De ParticipatieKliniek (het 24-uurs event in samenhang met de ParticipatieClinics en de campagne) een aanjager is voor de beoogde beweging naar ervaren Persoonlijk Leiderschap en Professionaliteit onder verzorgenden en verpleegkundigen. Deelnemers leren echt anders kijken naar hun vak en De ParticipatieKliniek zet ook aan tot een andere manier van (samen)werken. Het motto ‘kantel je blik, beweeg de zorg’ lijkt hiermee treffend gekozen.

[ref]Meer weten?
Participatekliniek.nl en facebook.com/participatiekliniek.[/ref]

Wat verder opviel uit de onderzoeksdata:

Concrete acties – De ParticipatieKliniek leidt vooral tot inzicht in de echte zorgbehoeften van cliënten en hoe daarnaar te handelen (individueel en samen met anderen). Het leerevent zet aan tot andere manieren van (samen)werken, zoals meer rust inbouwen, het gesprek aangaan met andere betrokkenen over wat goede zorg is en het (zelf) doorvoeren van kleine veranderingen voor een positieve werksfeer, prettige samenwerking en betere zorg.

Groeiende complexiteit – Meer nog dan over werkdruk of de noodzaak tot meer handen aan het bed, gingen de besproken dilemma’s in deze (selecte) groep verpleegkundigen en verzorgenden om de toenemende complexiteit van de zorg en hoe daar met een uitbreidende schil aan betrokkenen (onder meer mantelzorgers) sturing op wordt gegeven binnen zorginstellingen.

Anders leren werkt – De betreffende zorgprofessionals toonden zich erg bereid om hun rol te pakken in het veranderende speelveld. Ervaringsleren, oftewel het samen bespreken van effectieve werkwijzen en het zichtbaar maken en toepassen van concreet handelingsperspectief, blijkt goed aan te sluiten bij de behoeften van de beroepsgroep. Deze manier van leren is een zinvolle aanvullin op kennisverspreiding via richtlijnen en protocollen.

Onderbenutting ervaring – Ook blijken zorginstellingen de kennis en ervaring van verzorgenden en verpleegkundigen niet optimaal te benutten om aan de veranderende zorgvragen tegemoet te komen. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van de zorg. Het gebruik van álle kennis en ervaring in de sector (dus ook die van verzorgenden en verpleegkundigen) zal nodig zijn om kwalitatief goede, eigentijdse zorg te bieden. Dit levert naar verwachting meer duurzame oplossingen op dan het (impliciete) appèl dat men nu vaak doet op de loyaliteit van verzorgenden en verpleegkundigen om zorgdilemma’s of problemen met roosters op te lossen.

Vervolg
De beweging gaat door. In de volgende fase van De ParticipatieKliniek zal de nadruk komen te liggen op de vertaling en borging van de opgedane ervaringen in organisaties. En op het bereiken, inspireren en activeren van nog grotere groepen verzorgenden en verpleegkundigen via de landelijke campagne.

[ref]Referenties:
Van Scheppingen, A.R. Fostering Self-regulation in health in organisations. Proefschrift, Vrije Universiteit; VUmc/TNO, Amsterdam, 2014.

Scharmer, C.O. Theory U: Leading from the Future as it Emerges. The Society for Organizational Learning, Cambridge, USA, 2007.[/ref]

 

 


Share Button